De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, sinds 1876 ondergebracht bij Universitaire Bibliotheken Leiden, bevat meer dan honderdduizend gedrukte werken, maar ook handschriften, archieven en verschillende deelcollecties. In deze rubriek Uit de bibliotheek belicht een auteur een bijzonder of opmerkelijk… lees verder…
De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde gaat vanaf 2019 van start met MNL-fellowships. MNL-fellows krijgen een beurs om gedurende twee of drie maanden onderzoek te doen. De beurs is een onkostenvergoeding van 1500 euro per maand met een maximum van 4500 euro. Zowel MNL-leden als niet-leden worden uitgenodigd om een aanvraag in te dienen.
Toen ik na het afronden van mijn scriptie over de rol van metamorfose – en specifieker Ovidius’ Metamorfosen – in de treurspelen van Joost van den Vondel een jaar geleden startte met mijn promotieonderzoek naar het verband tussen rampen en identiteitsvorming in de zeventiende-eeuwse Republiek, verwachtte ik niet per se dat ik mij in mijn dagelijks onderzoek nog veel met de Metamorfosen zou bezighouden.
Niets is echter minder waar gebleken: in veel gedichten over rampen en ander literair werk waarin de rampenthematiek wordt aangesneden, wordt al dan niet expliciet verwezen naar de verhaalstof en overkoepelende thema’s van de Metamorfosen. Toegegeven: dat is eigenlijk ook niet zo verwonderlijk. In de vroegmoderne tijd waren de Metamorfosen immers ongekend populair. Dankzij vele vaak rijk geïllustreerde vertalingen was een breed publiek vertrouwd met de mythen van Ovidius, zodat de verhalen in de Metamorfosen een integraal onderdeel waren van het zeventiende-eeuwse referentiekader. Logischerwijs riep de brand van de Nieuwe Kerk in Amsterdam in 1645 dus het beeld van Phaëthon op en de Kerstvloed van 1717 dat van Deucalion.
Een ander mooi voorbeeld dat wat meer interpretatiestappen vergt, is een passage uit Vondels Inwydinge van ’t stadthuis t’Amsterdam, een gedicht geschreven ter gelegenheid van de opening van het nieuwe Amsterdamse stadhuis in 1655. Om de natuurlijke verbinding tussen Amsterdam en de zee te benadrukken, haalt Vondel het verhaal van Peleus en Thetis aan. Door verhitte verliefdheid bevangen trekt de aardse sterveling Peleus zeegodin Thetis op zijn schoot; zelfs het kille zeewater kan zijn brandende liefde niet blussen:
Zoo kil een element kan noch de kool van ’t minnen
Niet blusschen in den vloet, of Peleus, heet en warm,
Neemt Thetis op den schoot, en drucktze in zynen arm.
(Inwydinge, r. 722-724)
......