Tom Phijffer (1965) is naast advocaat te Amsterdam ook literator. Hij publiceerde 'Het gelijk van Multatuli. Het handelen van Eduard Douwes Dekker in rechtshistorisch perspectief' (Bas Lubberhuizen, 2000) en 'Het masker van Rob Nieuwenhuys. Reconstructie van een vergeten reis naar Indonesië' (Verloren, 2020). Onlangs verscheen zijn derde boek bij Uitgeverij Verloren, 'Vuur, vuur! Over het leven van Oost-Indisch ambtenaar Edouard Carolus (1807-1855)'.
de columns van Tom Phijffer:
recente columns:
gepubliceerd op 2 september 2022
Over Rozèlle Raskower en de verborgen boeken van Heere Heeresma

Ik woon en werk in Amsterdam-Zuid. Er is geen boek dat zoveel plekken uit mijn buurt beschrijft als dat van Heere Heeresma: een jongen uit Plan Zuid ’38-’46. Ik las dat ontroerende boek kort na Heeresma’s overlijden in 2011. Het staat vol met verhalen over joodse vriendjes en vriendinnetjes die tijdens de Tweede Wereldoorlog uit zijn nog jonge leven in Zuid verdwenen. Jarenlang torste Heere (intimi zeiden op zijn Fries: ‘Jerre’) Heeresma de last van die herinneringen met zich mee, en liet vrienden en zijn uitgever in onzekerheid over het bestaan van een manuscript dat hij de titel Kaddish voor een buurt had gegeven. Kaddish is de benaming van het joods gebed van de rouwenden. In de donkere dagen van de oorlog scheen de zon net als nu, zongen de vogels en bloeiden de bloemen. Het regende, sneeuwde en vroor. Op het Olympiaplein staan nog steeds dezelfde populieren die het sportpark destijds omzoomden, trekken schaduwen over het plein waarvandaan vele Joden werden afgevoerd. De bomen rijzen nu alleen hoger en de schaduwen zijn langer dan toen. Een van de verhalen van Heeresma gaat over een Joods meisje, Rozèlle Raskower, over boeken en een boeddha-beeld. Een verhaal dat me niet loslaat.

Sinds ik mijn geboortestad Nijmegen begin 1991 verliet speelt mijn leven zich in Amsterdam-Zuid af, in de buurt met een nu honderdjarige geschiedenis. Tussen 1917 en 1925 verrees de wijk Nieuw Zuid, naar een ontwerp van Hendrik Petrus Berlage in de stijl van de Amsterdamse School, bekend geworden als Plan Zuid. In mijn begintijd als advocaat liep ik elke ochtend van de Stadionkade/hoek Donarstraat naar het Olympiaplein, waar ik op tram 24 stapte richting Apollolaan om vandaar naar kantoor aan de Jacob Obrechtstraat te wandelen. De buurt heet nu Oud-Zuid. Al jaren fiets ik inmiddels van de Parnassusweg, waar ik sinds 2000 woon, naar mijn huidige kantoor aan de De Lairessestraat. Elke dag een kort stukje heen en weer, langs het Olympiaplein, waar atlete Fanny Blankers Koen ooit trainde, de brug over bij het Van Heutsz-monument, dat sinds 2004 Monument Indië-Nederland wordt genoemd, en dan onder de bogen van het Amsterdams Lyceum door langs “Westhove”, het complex etagehuizen van architect Philip (F.A.) Warners dat in de jaren 1921 en 1922 gebouwd is. Westhove ligt tussen de Jan van Goyenkade en de De Lairessestraat. Het lijkt aan te sluiten op het in 1919 gebouwde lyceum ernaast, gescheiden door een eigen weg. Verboden voor onbevoegden. ‘s Avonds fiets ik dezelfde route in omgekeerde volgorde terug, onder de bogen van het Amsterdams Lyceum door, zonder te stoppen.

In een jongen uit Plan Zuid ’38-’46, dat in 2005 en 2006 tegen het eind van zijn leven alsnog in twee delen gepubliceerd werd, komt de jonge Heere Heeresma al zwervend door zijn buurt een van zijn vriendinnetjes tegen, Rozèlle Raskower. Zij loopt zonder ster op de De Lairessestraat. Heere kent haar van de Minervatuin, een geliefde plek voor Joodse families totdat ze overal geweerd worden. Heere pakt Rozèlle bij de hand en neemt haar mee naar Westhove. Zij heeft hem al eens verteld dat zij zich verveelt. Heere heeft daar iets op bedacht. We volgen hem in zijn boek uit 2005:

Een enkele keer durft ze even naar buiten te gaan. Maar eerst lang door het raampje van de deur naar de overkant spieden, want niemand mag haar zien. En dan weet ik het. Opnieuw ren ik, maar nu met Rozèlle, de rijweg over en sla de toegang tot Westhove in, die doorloopt naar de Jan van Goyenkade. Halverwege is een poort en wanneer je die doorloopt kom je in een adembenemende wereld waarbij ik steeds aan het woord ‘Götterdämmerung’ moet denken. Er is een grote en prachtig aangelegde en onderhouden tuin met als middelpunt een enorme groen uitgeslagen boeddha in lotuszit op wat wel een altaar zal zijn. En rondom staat een zwaar, mooi en somber flatgebouw, waar voor de vele wijde ramen vitrage doodstil neerhangt. Geheel gesloten. Afwerend. En nergens tussen raam en gordijn een vaas bloemen, een potplant, snuisterijen. Niets. Of de bewoners voor eeuwig met vakantie zijn. ‘Hoe vind je het hier?’ vraag ik. ‘Wel mooi,’ zegt Rozèlle. ‘Een beetje eng.’ Rondom de boedhha ligt een eentegelig, groenbemost paadje en achter het gevaarte hangt een tegel los. Je ziet het niet, maar wanneer je erop staat gaat-ie heen en weer. Ik schuif mijn vingers onder de tegel en lift hem. Daaronder is een klein ruitje in de bakstenen fundering. Kan Rozèlle het ook? Ze schuift, wrikt en krijgt de tegel omhoog. ‘Moet je horen, Rozèlle. Ik stop hier een boek in en als je de kans krijgt haal je het op. Heb je wat te lezen. Steeds opnieuw. Je hoeft de boeken niet terug te leggen. Dat komt na de oorlog wel. En als ge in nood gezeten, geen uit komst ziet,’ citeer ik de eerste strofe van een protestants gezang, ‘ga dan die lage deur door, kijk op het bellenpaneel, zoek de naam Gunning en bel aan. Hij is de baas van het Amsterdams Lyceum hiernaast. Dat is een hele goeie man die je kan vertrouwen.’ Rozèlle kijkt me aan. ‘Breng je steeds een nieuw boek?’ Ik staar naar haar gezichtje en val bijkans op de grond van verbazing. Er is voor het eerst dat ik haar ken even iets van een lachje zichtbaar. Donnerwetter. Dan draaien we ons om en gaan ieder ons weegs. Wanneer ik me nog eens omdraai zie ik haar juist de hoek omhollen. Dag Rozèlle Raskower. Ik zal je niet terug zien.

Het verhaal over Rozèlle kan niet verzonnen zijn. Haar naam wel. Bekend is dat Heeresma zijn vriendjes en vriendinnetjes niet bij hun werkelijke naam noemde. Lange tijd speelde ik met de gedachte om op onderzoek te gaan. Op zoek naar Rozèlle en naar het boeddha-beeld, maar het kwam er niet van. Totdat ik ineens gebeld werd, nu twee jaar geleden. Een voor mij bestemde brief was bezorgd bij de conciërge van Westhove. De postbode had de huisnummers door elkaar gehusseld. Ik zie Heere en Rozèlle voor mij uitlopen als ik zelf de straat van kantoor oversteek en de hoek omsla, de verboden weg Westhove in. De conciërge vond me op internet. Hij staat me bij de poort op te wachten, de voor mij bestemde brief in de hand. Hij staat naast een zeer oud houten bord: ‘bedelen en venten bij politie verordening verboden’. En even verderop: ‘wielrijders afstappen’. Dan begin ik vanzelf te vertellen over Rozèlle. Natuurlijk kan ik een kijkje nemen in de binnentuin. Het is een zonovergoten dag in juni. De sfeer is er geheel en al zoals Heeresma die heeft beschreven. Er is een groot grasveld met een eentegelig paadje dat naar een gemetselde kleine verhoging leidt, een patio waar in het midden een hoge naaldboom staat. Geen boeddha-beeld. Er staat ook een aantal kleinere bomen en struiken. Grote bomen scheiden het perceel met dat van de buren. Er ligt rondom de verhoging een stenen pad, maar dat is niet eentegelig. Rond de naaldboom ligt ook een paadje van tegels. Het is ondoenlijk om de hele patio af te speuren naar een holle ruimte. Eerst moeten we weten of er een beeld heeft gestaan en waar dan exact. De conciërge weet wel het een en ander over de tuin te vertellen. Betsy Osieck, de vrouw van opdrachtgever en de allereerste eigenaar van het complex, effectenhandelaar mr. Herman Karel Westendorp, was een bekend kunstenares. Een van de beroemde Amsterdamse Joffers. Ze was bevriend met de jonge Juliana, toen ze nog een prinses was. Elk jaar werd er een grote kerstboom bezorgd, cadeau van het Koninklijk Huis. Die werd dan op het terras voor het grasveld neergezet. Dit is niet het verhaal dat ik wil horen. Er staan twee sierlijke stenen pilaren op de patio, maar die lijken in de verste verte niet op wat ik zoek. Je zou willen dat het verhaal over het beeld niet klopt, maar dat Rozèlle de oorlog heeft overleefd. Ik ga speuren op het internet. Christiaan Gunning was een held, die zich daadwerkelijk heeft verzet tegen de maatregelen van de Duitsers tegen de joden. Hij kwam daardoor in concentratiekamp Amersfoort terecht, waar hij ook weer uitkwam. Betsy Westendorp en haar man Herman blijken verzamelaars te zijn geweest van Aziatische kunst. Ik kom in contact met het Rijksmuseum waar hun collectie terecht is gekomen, maar geen boeddha-beeld.

Ik vergat Rozèlle weer, tot recent. Op het Olympiaplein is een gedenkteken onthuld ter nagedachtenis aan de grote razzia die op 20 juni 1943 plaatshad. Die dag werden in Amsterdam 5.500 Joodse Amsterdammers door de Duitsers opgepakt en afgevoerd naar Westerbork vanwaar ze naar de concentratiekampen in Oost-Europa werden getransporteerd. Op verschillende plaatsen moesten ze verzamelen, en zo ook op het Olympiaplein. Een collaborateur maakte een foto aan de zuidwestkant van het Olympiaplein. De namen van de mensen op de foto zijn niet bekend. Aan de schaduwen die zij trekken op het trottoir is te zien dat het vroeg in de ochtend moet zijn geweest. Het gedenkteken wordt gevormd door een plaquette van de foto en door die schaduwen, van asfalt, op de plek waar de slachtoffers liepen, bepakt en bezakt. Zo wordt de voorbijganger blijvend herinnerd aan deze gebeurtenis. Ik denk meteen aan Rozèlle.

Ik ga weer langs bij de conciërge van Westhove. Hij blijkt intussen een stok-oude bewoonster te hebben gesproken. Betsy Westendorp was na de dood van haar man, in 1941, in Westhove blijven wonen. Tot haar overlijden in 1968 heeft er op de patio een groot boeddha-beeld gestaan. Een foto heeft zij niet. Daarna is het beeld weggehaald ‘door een museum’ en is de naaldboom geplant, tussen de twee pilaren in die er bij nader inzien nogal Chinees uitzien. De erven Westendorp wilden het boeddha-beeld aan de nieuwe eigenaar van Westhove verkopen maar die wilde het niet hebben, vond het te duur. De conciërge en ik lopen nog even de tuin in en tillen elke tegel op die los ligt, en lopen de bakstenen fundering op en neer, maar vinden niets. Wel wiebelt een van de tegels in het grasveld. De tegel is best zwaar. Eronder zit een holle ruimte en een pijp. Die is echter van pvc. We kijken elkaar even zwijgend aan.

Ik besluit naar het vorig jaar onthulde Nationaal Holocaust Namenmonument te fietsen. Ik vind de naam Rozèlle Raskower echter niet. De enige naam die in de buurt komt is die van Celina Rakower, 43 jaar. Haar moeder? Ze woonde in Den Haag en was ongehuwd. Ik geef de hoop op ooit nog het verhaal van Rozèlle Raskower te kunnen vertellen.

Dan ontmoet ik, afgelopen week, de kunstenares Saskia Lensink. Zij staat met haar schildersezel voor het Amsterdams Lyceum. Ik ken haar niet. Ze is bezig met een schilderij van een van de twee bogen waar ik net zelf onderdoor ben gefietst, argeloos zoals elke andere dag. Ik ben al aan de andere kant van het lyceum bij het Indië-monument maar keer om. Ik maak een praatje en bekijk het schilderij. ‘Het gaat mij om het beeld,’ zegt Saskia. Ik begin over Indië te vertellen, over de herdenking die daar tegenwoordig jaarlijks 16 augustus plaatsvindt, maar de naam Van Heutsz zegt haar niets. Ik besef ter plekke hoe belangrijk het is om een verhaal, welk ook, telkens opnieuw te vertellen. Opdat het niet vergeten wordt. Als ik thuis ben aangekomen pak ik het boek van Heeresma er weer bij, speciaal om deze column te schrijven. Rozèlle komt nog één keer in zijn herinneringen voor. Hij gaat met een nieuw boek voor haar naar Westhove:

Eigenlijk hoop ik Rozèlle een keer te treffen of een briefje te vinden in het putje achter de boeddha, maar daar zal ze te verstandig voor zijn. Niets mag immers aan haar herinneren. Ze is er niet, al is ze er dan soms wel. […] Ik zie er als steeds tegenop die tegel op te lichten en mijn boek er in te laten zakken. Ik deed dit al vier keer en steeds denk ik dan aan wat anders. Gewoontegetrouw speur ik om me heen, ga op de knieën en druk de tegel omhoog. En terecht was ik altijd al bang, want in de bakstenen holte ligt het boek dat ik er de laatste keer heb neergelegd.

Even overweegt hij, zo herinnert Heeresma zich, beide boeken weer mee naar huis te nemen maar dat kan hij niet. Hij betast het boek dat al enige tijd onder de tegel ligt. Je ziet het voor je, hoe de latere schrijver het boek aanraakt waarvan hij had gehoopt het niet aan te zullen treffen. Hij legt het boek dat hij voor Rozèlle heeft meegenomen op het andere, en sluit de tegel weer. Er is dan niets meer te zien van de geheime bergplaats:

Verscheidene malen, zij het met steeds grotere tussenpozen zal ik nog de verborgen boeken inspecteren. Zij blijven onaangetast door het vocht. En later, je weet maar nooit. Nooit dus. Rozèlle verijlt, wordt een schaduw die dunner en dunner wordt. Alleen in mijn herinnering blijft ze.

Rozèlle Raskower leeft nog in het verhaal van Heere Heeresma.