Tom Phijffer (1965) is naast advocaat te Amsterdam ook literator. Hij publiceerde 'Het gelijk van Multatuli. Het handelen van Eduard Douwes Dekker in rechtshistorisch perspectief' (Bas Lubberhuizen, 2000) en 'Het masker van Rob Nieuwenhuys. Reconstructie van een vergeten reis naar Indonesië' (Verloren, 2020). Onlangs verscheen zijn derde boek bij Uitgeverij Verloren, 'Vuur, vuur! Over het leven van Oost-Indisch ambtenaar Edouard Carolus (1807-1855)'.
de columns van Tom Phijffer:
recente columns:
gepubliceerd op 27 mei 2021
Spreken over Eddy du Perron en Multatuli

Op zaterdag 15 mei organiseerde het E. du Perrongenootschap een digitale bijeenkomst over Eddy du Perron en Multatuli. Deze vond plaats vanuit Salon de IJzerstaven aan de Bickersgracht te Amsterdam, in samenwerking met het Torpedo Theater. Ik ben gevraagd deel te nemen aan een debat over de Zaak van Lebak, door de ogen van Eddy du Perron en anderen.

Om even na één uur kom ik aanfietsen. Dit minder bekende deel van Amsterdam, ten noorden van de Jordaan, is vernoemd naar het Amsterdamse regentengeslacht Bicker, en wordt dan ook Bickerseiland genoemd. Jan Bicker kocht het in 1631. Hij was scheepsbouwer en koopman, en korte tijd burgemeester. Zoals ook op andere plaatsen in Amsterdam destijds, werden aan de Bickersgracht enkele houttuinen aangelegd voor de opslag van hout. Er kwamen ook pakhuizen en Bicker liet er een groot woonhuis bouwen. Het gaf uitzicht op de galgen aan de Volewijck, de overkant van het IJ. Het huis had een hele hoge toren zodat Bicker zijn schepen op het IJ kon zien aankomen. Rond 1700 werden de pakhuizen aan de gracht afgebroken. Er kwamen woningen voor in de plaats. De geschiedenis laat zich voelen door het schudden van mijn fiets over de eeuwenoude klinkers van de gracht. Pas terug thuis, te laat, realiseer ik me dat Du Perron een kostelijk boek schreef over het verval van normen en waarden onder regenten, Schandaal in Holland (1939).

De salon is geen studio maar het atelier van beeldend kunstenaar Egon Schrama. Overal zie je ijzeren staven, machines en werktuigen. Het geheel geeft de aanblik van een fabriekje, rond 1900. Ik stap een andere wereld binnen. De tijd lijkt er stil te hebben gestaan. Naast de discussie-tafel staat een concertvleugel en ik vergeet te kijken welk merk. Op een gegeven moment komt de pianist binnen. Pieter Klop neemt plaats achter het instrument en speelt klassiekers als “Sentimental Journey” en “Blue Moon”. Hij is een virtuoos op de zwart-witte toetsen.

Aan tafel zitten Kees Snoek, de voorzitter van het genootschap, Dik van der Meulen, de biograaf van Multatuli, en ik. De crew staat voor ons. Er is geen publiek. Het is niet voor het eerst maar blijft gek. De camera’s zijn op ons gericht. Naast mij schuift Arthur van Schendel aan, naamgenoot en kleinzoon van de bekende schrijver en tijdgenoot van Du Perron. Hij leidt de middag in. Op onze plaatsen zaten een half uur daarvoor nog de technici, voor de soundcheck. Zij discussieerden met elkaar in koeterwaals, maar af en toe ook met een welgekozen woord of weerwoord. Ik vroeg nog of zij misschien wilden blijven zitten. Onderwijl dwaalden mijn gedachten af naar de Indische verhalen van de kleine Arthur Ducroo, het alter ego van Du Perron uit Het land van herkomst (1935). Het is mijn favoriete boek, vooral ook door het contrast tussen Indië en Holland, door de afwisseling met de hoofdstukken over het Parijs en Brussel van de jaren dertig. Du Perron schreef het boek in Europa, in de dreigende jaren van het opkomend fascisme en nationaal-socialisme, voor zijn tweede vrouw Elisabeth de Roos. In 1936 ging hij samen met haar terúg naar dat land van herkomst, dat in 15 jaar tijd enorm veranderd was. Hij was intellectueel begaafd en vond er geen plek om zichzelf te zijn. Overal zag hij de Jan Lubbes Kolonisator. Hij kwam in contact met Indonesische nationalisten en hij ging er zich met Multatuli bezig houden.

Voor ons liggen vele boeken over de Havelaar-zaak. Kees heeft ze meegenomen. Met veel gevoel uitgestald op een door hem in Lebak aangeschaft kleedje, waarin ik een kain herken. Frieda, de echtgenote van Rob Nieuwenhuys, weefde zulke kleedjes. Het boek De mythe van Lebak (1987) van haar man en mijn eigen studie Het gelijk van Multatuli (2000), waarin ik min of meer met de mythe van Nieuwenhuys afreken, liggen erbij. Ik heb mijn exemplaar van Du Perron’s De man van Lebak (1937) meegenomen. Gekocht op 5 december 1992 bij Egidius, het prachtige al lang geleden gesloten kleine antiquariaat van Hein Exalto bij het Spui. Tussen pagina’s 210 en 211 steekt een velletje waarop ik ooit een aantekening heb gekrabbeld inzake Douwes Dekker’s zogenaamd plotselinge optreden tegen de regent van Lebak: ‘Vergiftigingsvrees als zogenaamde drijfveer kan niet kloppen: iedereen had dan juist gezwegen. Dekker klaagde aan!’

Du Perron en Nieuwenhuys, allebei met een Indische achtergrond, kwamen eind jaren dertig op Java met elkaar in contact. Du Perron sprak onder vrienden over Robbie Nieuwenhuys als “iemand voor wie de literatuur leeft”. Kort voordat Du Perron weer naar Europa ging, in 1939, spoorde hij hem aan werk te maken van een bloemlezing uit de Indische letteren. Lang na Du Perron’s overlijden (in 1940), maakte Nieuwenhuys zijn belofte waar. Zijn Oost-Indische Spiegel (1972) droeg hij aan Du Perron op.

De zaak Lebak. Du Perron schreef erover alsof hij alle lasteraars van Multatuli voor eeuwig het zwijgen op wilde leggen. Daarover vooral gaat het gesprek. Gelukkig vraagt Kees niet waar mijn fascinatie met die zaak vandaan komt. Mensen die me goed kennen, zoals Dik, weten dat er dan een lange uiteenzetting kan volgen. Dik zorgt voor een vrolijke noot door te vertellen dat hij, toen hij in 1986 in Rangkas Bitung op bezoek was, een brokje vond van de vloer van de ambtswoning van Douwes Dekker. Het lag op een vuilnishoop, daar waar ooit die woning had gestaan. Dik heeft het stukje tegel meegenomen naar de salon. Kees is zichtbaar aangedaan en wil het aanraken. Ik kan het natuurlijk ook niet laten.

Du Perron heeft Multatuli verdedigd alsof het een vriend van hem was die nog leefde. Zijn tegenstanders ‘fileerde hij’ zoals alleen nadien Willem Frederik Hermans dat kon. Echter met dat verschil dat het polemisch venijn van Du Perron iets existentieels had, als strijd tegen onwaarheid, terwijl Hermans er alleen op uit lijkt te zijn geweest bewust een imago als zuur criticus te cultiveren en zorgvuldig uitgekozen tegenstanders daarvoor besloot te kleineren.

Het Cultuurstelsel wordt besproken, en de invloed ervan op de arme bevolking van Lebak. De streek leverde nauwelijks producten voor de Europese markt op. Er was daar geen cultuur. Tóch speelde het stelsel van koloniale uitbuiting er een rol: juist omdát de regent van Lebak niets verdiende aan het stelsel, middels de zogeheten cultuurprocenten (een aandeel in de winst), buitte hij zijn onderdanen uit, knevelde hij. Alles met een beroep op zijn hoge positie en de gewoonteregels van het land. Douwes Dekker zag het, zoals zijn voorganger Carolus. Douwes Dekker hield hem voor vergiftigd omdat deze zijn plicht had gedaan de bevolking tegen machtsmisbruik en knevelarij te beschermen. In 1937 schreef J. Saks, pseudoniem van de communist Pieter Wiedijk, dat Douwes Dekker zélf vergiftigd was, door vergiftigingsvrees. Du Perron rekende met deze mythe, en vele andere mythen, af. Op fenomenale wijze. Hij ging terug naar de bronnen, onderzocht het archief van Lebak en toonde zo het belang aan van deugdelijk onderzoek, volledig en uitputtend. Alleen dan komt men toe aan het stadium van weten. Daarna pas kan men beginnen te begrijpen. Bij Nieuwenhuys – die met Du Perron overigens nooit openlijk een debat voerde; hij is pas na de oorlog over Lebak gaan schrijven – was het andersom. Hij meende op zijn gevoel af te moeten gaan. Bij hem stond het begrijpen centraal, gedreven door de emotie verbonden aan zijn pas (naar eigen zeggen) in post-koloniaal Nederland gekregen Indo-centrische overtuiging en uitleg van de zaak. “Geloof mij nou...”, hoorde men Nieuwenhuys vaak zeggen, “...ik weet hoe het in Banten was”. Die houding verhinderde een gedegen onderzoek.

Na de pauze, met nog meer fluwelen pianospel van Pieter Klop, herhaalt Kees een voordracht die hij in 1987 heeft gehouden voor de vakgroep Nederlands van de Universitas Indonesia te Depok, buiten Jakarta, toen hij daar lector was. Dat jaar werd de honderdste sterfdag herdacht van Multatuli. Kees heeft er speciaal in de gauwigheid een kleurrijk batikhemd voor aangetrokken. Nu ben ik, net als Dik, toeschouwer. We zitten op onze klapstoeltjes achter de camera-crew. Het is ineens koud, wat ik me daarvoor niet gewaar was. Terwijl ik naar Kees luister besef ik wat ik altijd al heb geweten: Du Perron heeft mij beïnvloed en geïnspireerd, in méér dan alleen de zaak Lebak. Voor vragen daarover heb ik vanaf nu het korte antwoord paraat.

 

Voor meer informatie over E. du Perron: www.eduperrongenootschap.nl