Liesje Schreuders (Amsterdam, 1979) studeerde cum laude af in de literatuurwetenschap met een doctoraalscriptie over de representatie van het Italiaanse karakter in het werk van Louis Couperus en Henry James. Ze publiceerde twee romans en de bundel 'Onder deze wereld. Modernismen'. Schreuders is een van de vaste columnisten op deze website. Een bundeling van haar columns verscheen onder de titel 'Te vuur en andere verhalen'.
de columns van Liesje Schreuders:
recente columns:
gepubliceerd op 25 juli 2025
Getikt

‘Ieder mens moet tot alle ideeën in staat zijn‘ (Borges)

Toen ik literatuurwetenschap studeerde, kwam ‘de tekst‘ vaak in colleges voorbij. We leerden dat we ‘de tekst‘ moesten zeggen en schrijven, niet ‘het boek‘ of ‘het gedicht‘. Dat je teksten niet zomaar kon lezen, maar dat je ze moest benaderen. Als je ze eenmaal benaderd had, kon je met ze in onderhandeling treden. Zoiets als Denzel Washington in Inside Man.

Het woord tekst kwam van textus, weefsel. Dat verklaarde een hoop. Je had prozateksten en poëzieteksten. Bij prozateksten speelde ‘het narratief‘ een rol, bij poëzieteksten ging het meer om de ‘taalsituatie‘. Ook kregen we op een gegeven moment te horen dat ‘alles tekst was‘. Dat was voor sommigen een schok. Anderen glimlachten opgelucht, want die hadden het altijd wel vermoed. Ik tekst, jij tekst, wij tekst. (Dit was nog voordat ‘teksten‘ een werkwoord werd.)

Als het woord ‘tekst‘ in een samenstelling terecht komt, verandert het soms in ‘text‘, bijvoorbeeld in het woord context. De context is de tekst met een x (en met een con): moeilijk. Wat de context precies is, hangt van de tekst af. Iets om de tekst heen? Het grote Nix?

Ik ben van de generatie Nix, dus nog opgegroeid zonder internet, maar wel met computers. De tekst is voor mij altijd verbonden geweest met het toetsenbord. Toets en tekst gaan eeuwig samen, in mijn ogen. Want als ik met de hand schrijf, schrijf ik, maar als ik op het toetsenbord tik, produceer ik iets wat de machine verwerkt tot tekst.

In dit korte stukje tekst heb ik al tientallen keren zitten klooien. Ik heb woorden verkeerd geschreven en verbeterd, ik ben zinnen opnieuw begonnen. Ik heb geschrapt en geaarzeld en opnieuw getypt. Ik heb de tekst overgelezen en correcties aangebracht, leestekens geplaatst, alinea‘s verplaatst. Ik heb enkele seconden gewacht... voordat ik verder zou gaan. Ik heb koffie gehaald. Ik heb de cursor tussen twee woorden geplaatst en een hele hoop onzin toegevoegd, weer weggehaald en weer toegevoegd (en ‘weer weggehaald‘) toegevoegd (en ‘een hele hoop onzin‘) tussen haakjes gezet) – verdomme, het klopt nog steeds niet.

Ik heb alles wat ik net had geschreven, met de backspacetoets weer weggehaald.

Ik ik ik. Ik heb dat allemaal getikt, samen met het tekstverwerkingsprogramma Word. Mijn eerste tekstverwerkingsprogramma heette MacWrite. Het stond op een aparte floppy en je kon er alles mee wat ik hierboven heb beschreven. Het programma sloeg je wijzigingen alleen niet automatisch op. Dus dat gaf nog wel eens verdriet.

De computer kwam in de plaats van de elektrische en elektronische schrijfmachine, maar ik heb zelfs de gewone schrijf- of typmachine nog meegemaakt. Oma vertelt. Mijn eerste typmachine kreeg ik toen ik zes was van mijn moeder, die voor zichzelf een elektrische Brother had aangeschaft. Ik mocht haar oude bakbeest hebben, die om onduidelijke redenen Henk heette. Dat stond er namelijk op, met zwarte letters: Henk. Ik leerde typen op Henk, met één vinger. Het maakte een gigantisch lawaai. Ik wist niet hoe je regelafstanden of kantlijnen instelde dus ik tikte hele pagina‘s vol Couriers in een soort horror vacui vergelijkbaar met middeleeuwse incunabulae. Als de bel klonk voor het einde van de regel, maakte ik een razendsnelle berekening: moest ik een woord afbreken of lukte het om ook de laatste letters nog op het papier te krijgen?

‘Niet op de rol schrijven!‘ riep mijn moeder en met een grote grijns joeg ik de wagen terug naar waar hij vandaan kwam....

Als je een stukje tekst had dat je bij nader inzien anders wilde, of weg, kon je een aantal dingen doen. Je kon een keer of tien op de backspacetoets slaan tot je op de juiste plek was. Als dat te veel werk was, of het stukje tekst stond op een eerdere regel, kon je het metalen bh-tje dat het papier op de rol hield, optillen. Vervolgens duwde je met een schakelaar de rol los en schoof je het papier op de plek waar je het hebben wilde.

Dan lakte je met een schattig klein kwastje de fout weg, wachtte een minuut of vijf tot de lak opgedroogd was en herstelde de tekst.

‘Oppassen dat de lak niet in de machine druipt!‘ Ja ja... Eigenlijk moest je het papier in zijn geheel uit de machine halen, dan weglakken, dan laten drogen en dan weer op de juiste plaats zien te draaien en schuiven, wat nooit maar dan ook nooit lukte.

Of je kon met de x-toets je tekst wegwerken en de juiste tekst op een halve regel erboven proppen. Of je kon – en dat was wat mijn vader altijd deed – de nieuwe tekst gewoon keihard, dwars door de oude heen rammen.

Het was niet erg om van een n een m te maken of van een r een t, of een punt in een komma te veranderen. Omgekeerd was vreselijk: een t werd nooit een r, een m werd nooit een n, een komma nooit een punt, tenzij je het een keer of zestig overdeed en dan nog niet.

Dit alles kostte veel tijd. Soms moesten hele pagina‘s opnieuw omdat je ergens een fout had gemaakt. Ik bedoel niet alleen een taal- of typfout. Denkfouten kwamen (daarvan ben ik overtuigd) net zo vaak voor als nu. Maar nu zijn de denkfouten integraal in de tekst opgenomen, evenals hun herstel. Als je toen een denkfout maakte, er tekst ontbrak, dingen moesten worden verplaatst, aangevuld of geschrapt, kon je gaan zoeken tot je een ons woog. Schrijven betekende lezen, teruglezen, weggooien en opnieuw beginnen.

Dat betekent het natuurlijk nog steeds; maar het tekstverwerken moest toen voor een veel groter deel in je hoofd gebeuren om te voorkomen dat je dingen opschreef waar je later spijt van kreeg.

Eenmaal geschreven, blijft geschreven. Net zoals toen, maar nu anders.

Tekst is tijd. De tijd tussen de woorden: dat is de tekst. Toen ik literatuurwetenschap ging studeren, waren computers met tekstverwerkingsprogramma‘s allang gemeengoed. Iedereen wist dat elke tekst een palimpsest was, om nog maar eens een woord uit die tijd te gebruiken, waar oneindig veel teksten onder verdwenen waren. Ergens staat alles, maar ‘alles‘ bestaat niet, heeft nooit bestaan. (Behalve in mijn hoofd, in een vaag half-bewustzijn waar ik niet bij kan en dat nooit door AI kan worden nagedaan. Zie mijn eerdere column over AI en het Neo-Latijn.)

Neem dit stukje. Ik ben gaan zitten en ik ben gaan schrijven. Ik heb niet nagedacht voordat ik begon. (En om eerlijk te zijn: dat deed ik vroeger, in de tijd voor de computer, ook nooit.) Het enige wat ik dacht was: ‘tekst. Wat een raar woord.‘

Maar tijdens het schrijven dacht ik natuurlijk wel na. Wat ik eerst heb geschreven en wat daarna, wat hier stond en wat daar, wanneer dit woord kwam en wanneer dat, u zult het nooit weten. Alles wat u heeft is dit tijdloze (pardon) resultaat. Tijdloos, totdat u het gaat lezen.

Nog een halve minuut, dan is het klaar. Maar deze tijdloze tekst is gevormd door de tijd die ik heb besteed aan het schrijven, herschrijven, wachten, teruglezen, nadenken, me vervelen, iets anders gaan doen. Een bekentenis: ik heb stukken overgeschreven van een andere tekst. Andere woorden kwamen uit mezelf, na een halve seconde, weer andere deden er misschien drie dagen over. Of een heel leven. Wie zal het zeggen?

Nog een bekentenis: iets ontbreekt.