Liesje Schreuders (Amsterdam, 1979) studeerde cum laude af in de literatuurwetenschap met een doctoraalscriptie over de representatie van het Italiaanse karakter in het werk van Louis Couperus en Henry James. Ze publiceerde twee romans en in 2020 verscheen de bundel 'Onder deze wereld. Modernismen'. Schreuders is een van de vaste columnisten op deze website.
de columns van Liesje Schreuders:
recente columns:
gepubliceerd op 15 januari 2023
Echte liefde

Het belangrijkste thema van het tweede deel van De vernuftige edelman, Don Quichot van La Mancha, is de onttovering. De onttovering van Dulcinea, om precies te zijn.

De Ridder met het Droevige Gelaat en zijn schildknaap Sancho Panza zijn op zoek, voor de derde keer, naar avontuur. Ze komen eindelijk Dulcinea tegen, de teerbeminde, sterre, enige gebiedster van het ridderlijk hart, de meesteresse van de queeste, enzovoort enzovoort. Maar Dulcinea doet zich voor zoals zij werkelijk is: als een lompe, stinkende boerin. Don Quichot heeft het nakijken.

Hij komt dan tot de conclusie dat zij betoverd moet zijn. Een andere mogelijkheid is er niet. Hij gelooft en blijft geloven in Dulcinea, de mooiste, bevalligste, aantrekkelijkste, vorstelijkste, maagdelijkste enzovoort enzovoort – niet in Alonza, zoals ze werkelijk heet, de boerin. Alonza bestaat niet voor hem.

Dulcinea moet dus onttoverd worden. Hoe zal dit in zijn werk gaan? Sancho Panza moet zichzelf vijfhonderd zweepslagen geven, dan zal Dulcinea onttoverd zijn.

Onttovering – desillusie – realisme. Dat zijn de drie toverwoorden van Don Quichot. In de hele roman (uit 1616!) is geen spoortje magie te vinden, geen wonder, geen hemelse weldaad, geen bovennatuurlijke verschijning, geen monster, geen hekserij, geen geluk in andere dan ’fortuinlijke’ zin. En toch is elk woord, elke zin betoverend.

Wie in wonderen, tovenarij en bovennatuurlijkheid gelooft, is gek. Dat de gekte van Don Quichot erin bestaat de realiteit te willen ’onttoveren’, dat wil zeggen haar in haar betoverde staat terug te brengen, is zo’n prachtige, zo’n briljante vondst van Cervantes, zo’n diepe en diep-moderne gedachte, maar ook zo’n literair vernuftige, speelse grap, dat je er steil van achterover slaat. Alsof je door de bliksem bent getroffen – of door een toverpijl.

Dat is liefde, denk ik: echte, ware liefde. Of misschien is het maar de herinnering eraan. De realiteit is de boze betovering, het verhaal is de ontsnapping uit die realiteit en het is geen wonder dat de romantische dichters en schrijvers van die monsterlijke, hyperrealistische negentiende eeuw Don Quichot als hun grote geestverwant herkenden.

Wie heeft er niet ooit naar verlangd zijn of haar geliefde weer te zien met de ogen van de verliefde die h/zij ooit was, of tenminste, denkt te zijn geweest? Voor eeuwig in die verliefde staat te mogen verkeren.... het is geen mens gegeven. Behalve hem, de Dolende Ridder, Don Quichot.

Dit alles overpeinzend werd ik verliefd op Don Quichot. Tot op zekere hoogte dan: ik begreep mezelf, ik begreep de onmogelijkheid en onbereikbaarheid van mijn verlangen en mijn eigen beperktheid als lezeres. Ik bleef kortom steeds met één been in de realiteit staan – mijn realiteit – en ik werd niet gek, zoals hij op Dulcinea. Ik bleef intussen mijn werk doen, mijn individuele doelen nastreven, mijn fortuin en natuur getrouw.

Eigenlijk werd ik dus Altisidora. Zij is in het boek de dienstmaagd die verliefd wordt op Don Quichot, zonder dat de lezer weet of het echt is. Zij aanbidt en vereert hem, zoals velen om haar heen. Zij houdt van hem en verklaart hem haar liefde, met een prachtige serenade en een hoop vertoon van emotie en ’dienstbaarheid’.

Of maakt ze maar een grapje, zoals alle mensen om haar heen? Een beschaafd, intelligent grapje? ’We hebben heus wel door dat je gek bent, we houden van je om je gekte, daarom spelen we het spelletje met je mee.’

Dat is de liefde dan geworden. De realistische liefde is een beschaafd, intelligent grapje dat je steeds maar weer met je geliefde uithaalt. De grap is: ’Ik ben zo verliefd op je.’ ’Ja, ik ook op jou.’ ’Maar ik meen het!’ ’Ja, ik ook!’

De lezer komt niet te weten of Altisidora het meent. Don Quichot brengt zij met haar liefde in elk geval danig in de war. Ze ergert hem, doet hem zelfs pijn – als een kattenplaag: de katten vallen hem letterlijk op z’n kop, niet door een betovering maar door een gemene streek van de hertogin. Don Quichot moet zichzelf geweld aan doen, maar hij blijft zijn enige, echte, betoverend betoverde geliefde trouw. Al komt hij ervan onder de krabben en beten.

Dulcinea bestaat niet. Zij is voorgoed betoverd en kan alleen in de betovering onttoverd worden. En dan bestaat zij nog steeds niet. Want betovering en onttovering zijn van hetzelfde laken een pak, zoals Sancho Panza zou zeggen.

Altisidora bestaat wel. Voor haar geen betovering of onttovering. Zij is de illusie én de desillusie voorbij. ZIj geeft Don Quichot drie droogstoppelige slaapmutsjes ten geschenke en scheldt hem uit als hij haar de rug toekeert. Haar liefde is echt ...  denk ik.

De vraag is wie er nu gelukkiger is in de ogen van de minnaar (of de schrijver): Dulcinea of Altisidora?

Een vraag die ik, vooralsnog, niet beantwoorden kan.