‘Gelderland is onder de Nederlandse gewesten in dichters niet vruchtbaar geweest; doch het heeft zijn Staring gehad, en deze weegt vele anderen op,’ schreef Nicolaas Beets bij een uitgave van Starings gedichten. En dat is maar al te waar, want geen andere dichter heeft zoveel Gelderse sagen, legenden en folklore in zijn poëzie verwerkt als de Achterhoekse bard.
Antoni Christiaan Winand Staring werd in Gendringen in het huis ‘De Bringenborg’ geboren op zaterdag 24 januari 1767. Spoedig na zijn geboorte vertrekt zijn vader naar zee om zich als scheepsofficier verdienstelijk te maken, terwijl zijn moeder zich na enige tijd in Doetinchem in de Hamburgerstraat vestigt. Toen haar man in 1773 als equipagemeester in Kaap de Goede Hoop (Zuid-Afrika) werd aangesteld vertrok zij ook, terwijl haar zoon op zevenjarige leeftijd bij een oom werd ondergebracht in Gouderak. Bijna tien jaar later keerden zijn ouders terug en vestigden zich op een landgoed nabij Vorden.
Het geboortehuis is afgebroken, maar ter herinnering aan de schrijver heeft de gemeente Oude IJsselstreek op een pilaar bij de bibliotheek de woning afgebeeld. Voor de serie ‘Gelderland in proza, poëzie en prenten’ dichtte Dick Welsink (geb. 1953-2024), voormalig conservator van het Literatuurmuseum in Den Haag, een pantoum over de sloop, waarover hij zich nogal opwond. Een pantoum is een dichtvorm die uit Tibet of Maleisië is overgewaaid. Het is een cyclisch gedicht van vier of vijf kwatrijnen, waarvan versregel 2 en 4 in het volgende kwatrijn terugkomen als regel 1 en 3. Het laatste kwatrijn bestaat uit de vier reeds eerder gebruikte versregels:
DE BRINGENBORG
Wie gaf de opdracht tot de sloop van het geboortehuis van Staring?               Leeft er nog iemand die mij de onverlaten aanwijzen kan?
Breng mij bij hen, ik eis na zoveel jaar een gegronde verklaring.
Of zijn ze gestorven en weet geen mens er meer het fijne van?
Leeft er nog iemand die mij de onverlaten aanwijzen kan?
Zijn ze soms uit schaamte over gebrek aan beschaving vertrokken,
Of zijn ze gestorven en weet geen mens er meer het fijne van?
Zeg het mij, opdat ik niet onschuldigen enig kwaad berokken.
Zijn ze soms uit schaamte over gebrek aan beschaving vertrokken?
Wonen ze nog steeds in Gendringen, Etten, Ulft of Breedenbroek?
Zeg het mij, opdat ik niet onschuldigen enig kwaad berokken?
Is er niemand verantwoordelijk voor die godvergeten vloek?
Wonen ze nog steeds in Gendringen, Etten, Ulft of Breedenbroek?
Breng mij bij hen, ik eis na zoveel jaar een gegronde verklaring.
Is er niemand verantwoordelijk voor die godvergeten vloek?
Wie gaf de opdracht tot de sloop van het geboortehuis van Staring?
Tussen Lochem en Vorden, dat tegenwoordig deel uitmaakt van de gemeente Bronckhorst, ligt het landgoed De Wildenborch met zijn middeleeuwse roofridderburcht. Daar vestigde A.C.W. Staring zich in 1791 nadat hij zijn studie in de rechtsgeleerdheid aan de universiteit van Harderwijk en zijn opleiding tot landbouweconoom in Göttingen in Nedersaksen had voltooid. Zijn vader had het idyllische buitengoed in 1782 verworven, waar hij een jaar later stierf.
De dichter nam voortvarend de ontginning van het moerasachtige gebied ter hand, zorgde voor drainage en plantte allerhande bomen aan, waaronder een voor die tijd zeer exotische libanonceder en twee moerascipressen. Ook stichtte hij een schooltje voor de boerenkinderen uit de buurt.
Een portret van Staring door J. Immerzeel jr. wekte het ongenoegen van de dichter omdat in het onderschrift stond, dat het ging om Mr. A.C.W. Staring van den Wildenbosch.
De heer van den Wildenborch werd vooral als literator bekend vanwege zijn geestige puntdichten en berijmde (historische) verhalen en men kan hem beschouwen als de voorloper van de humorcultus die zich tijdens de Romantiek sinds het einde van de 18e eeuw aan het ontwikkelen was. Moeder Aagt en Bereisde Roel leven nog steeds in het collectieve geheugen van menig neerlandicus.
Aagt Morsebel is een keukenprinses van het type ‘Pleur maar wat in de pan, ook als je niet koken kan’.  Als kleine Piet, die aan haar zorgen is toevertrouwd, commentaar geeft op haar culinaire kwaliteiten, zegt Moeder Aagt dat het altijd beter is dan aangebrand. Als Pietje tussen de gehakte spinazie twee achterpoten van een kikker ontwaart, vraagt hij met de ogen half gesloten: ‘Heeft aangebrand ook voetjes, Moeder Aagt?’
Bereisde Roel is de man van de sterke verhalen over zijn onvergetelijke tochten in den vreemde. In Polen was hij getuige van een hondengevecht tussen twee bullebijters:
Zij verslonden
malkander letterlijk!
Met iedren hap ging oor
of poot er áf – en glad als vet er dóór!
Ons scheiden kwam te laat! Wij vonden
het restjen – op mijn eer,
de staarten, en niets meer!
Staring overleed op 18 augustus 1840. Hij werd begraven op de Gemeentelijke Begraafplaats van Vorden, waar naast het toegangshek een tekst van hem is te lezen:
Uit nacht rijst morgenrood;
Het leven uit den dood.
Voormalig boekenpromotor en reizende verslaggever Boudewijn Büch (1948-2002) schreef het gedicht ‘Kerkhof te Vorden’ waarin de regels ‘Hier ligt geen stof meer om te treuren. Hier is het overlijden feest’ zijn gemoedstoestand weergeeft. Strikt genomen is de dodenakker geen kerkhof, omdat er geen Godshuis aanwezig is.
De Groningse hoogleraar H.J. Scheltema (1902-1992) schreef onder het pseudoniem N.E.M. Pareau een sonnet over de heer van den Wildenborch:
GRAFTUIL VOOR STARING
Nog schuilen Wildenborchs klimopberankte muren
ten einde van de zware beukenlommerkloof
en roemen bosch en beek in stroph’ en tegenstrophe
den meester, die én spade en véder kon besturen.
Hier plantte, zwoegensmoê in stille avonduren
hij ’t laat zijn grijzend hoofd omwindend lauwerloof;
hier, waar de stormwind eens het drooge zand verstoof,
schiep hij een ruischend woud van regelen en caesuren.
Om rustig voort te gaan langs zelf gekozen paden,
te schimpen niet die langs de gladde heirbaan traden,
den licht gewonnen prijs te weten zonder zin,
de vroeg der kruin omvlochten kransen te versmaden
– schenkt niet het najaar eerst den adel aan de bladen? –
dat ál is, Staring, van uw voorbeeld mijn gewin.
Â
Â
Â