De afgelopen jaren heb ik me veel met Nicolaas Beets beziggehouden. Zoveel, dat mijn zoons soms verzuchtten: ‘Hou toch eens op over die Beets!’ Gelukkig voor hen hoeven ze binnenkort nooit meer iets over hem te horen, want over een paar maanden komt mijn biografie God, gezin en vaderland. De eeuw van Nicolaas Beets (1814-1903) uit. Beets geniet vooral bekendheid als auteur van de Camera Obscura, de bundel humoristische schetsen en verhalen die hij in 1839, op de grens van zijn studententijd en predikantschap, onder het pseudoniem Hildebrand publiceerde. Met Multatuli’s Max Havelaar (1860) behoort de Camera Obscura tot de beroemdste boeken uit de negentiende eeuw.
Beets heeft zichzelf eens misnoegd een homo unius libri genoemd, een man van één boek. Dat was niet overdreven, want tot aan zijn laatste snik werd hij vooral geprezen vanwege zijn Camera, waarin hij volgens velen de Hollandse volksaard zo goed had getroffen. Hoewel Beets nog veel meer schreef, zoals preken, opstellen en héél véél poëzie, was hij in de eerste plaats de auteur van dat ene werk. Tijdens zijn leven zagen maar liefst 21 drukken het licht. De Nederlanders konden er geen genoeg van krijgen. Dat bleek wel toen de redactie van De Nederlandsche Spectator de lezers in 1892 vroeg naar hun favoriete boek. Twee derde van hen koos de Camera Obscura. Ook Beets zelf was geliefd. In hem zag men Hollandse deugden weerspiegeld, zoals godsvrucht, huiselijkheid, vaderlandsliefde, gematigdheid en Oranjegezindheid. Ook Beets’ onverwoestbare optimisme sloot aan bij het nationale zelfbeeld.
Beets is een aantrekkelijke figuur voor een biografie, omdat er zoveel van en over hem is overgeleverd. Hij verzamelde van alles en nog wat in zijn persoonlijke archief, dat na zijn dood in Leiden is terechtgekomen: van stukken uit zijn studententijd tot lijsten van preekbeurten, van reisdocumenten tot een haarlok van zijn overleden vrouw. Verder zijn er stapels brieven, documenten, aantekeningen, manuscripten, portretten en foto’s bewaard gebleven. In de Beetscollectie berusten ook persoonlijke objecten, zoals een paar kinderschoentjes uit zijn jeugd, een ganzenveer en de wandelstok van zijn oudste zoon Marten. Door de nauwkeurigheid waarmee Beets zijn rijke archief beheerde, is hij niet alleen een chroniqueur van zijn eigen leven, maar van de hele negentiende eeuw in Nederland.
Omslag van de tiende druk van Hildebrands Camera Obscura (1884).
Het schrijven van een biografie is niet alleen een fascinerende, maar ook een verslavende bezigheid, omdat je soms als een detective op jacht bent naar de waarheid en tal van ontdekkingen doet, maar ook omdat je regelmatig een historische sensatie beleeft. Beets heeft achtereenvolgens in Haarlem, Leiden, Heiloo, Heemstede en Utrecht gewoond. Natuurlijk heb ik Beets’ geboorteplaats bezocht. De schrijver werd geboren in de Koningstraat (nu nummer 38-40), in een groot huis met een trapgevel. Sinds 1946 geeft een gedenksteen in de gevel van het huidige gebouw de plaats aan waar eens Beets’ wiegje heeft gestaan. Het originele pand staat er niet meer; het werd aan het begin van de twintigste eeuw afgebroken. Maar toch wilde ik de heilige grond betreden. Zodoende liep ik vorig jaar het thans op die locatie gevestigde Duikcentrum Onderwaterwereld binnen. Toen ik vertelde waarvoor ik kwam, keek de winkelier me wantrouwend aan en hij haalde volgens mij opgelucht adem toen ik de zaak weer verliet.
Wie op Beets-bedevaart naar Leiden gaat, kan met het door Peter van Zonneveld uitgegeven dagboek van Beets in de hand alle plaatsen bezoeken waar hij zich als student ophield en waar zijn professoren, vrienden en vijanden woonden. Vanaf 1833 woonde Beets op kamers op de Beestenmarkt boven de kruidenier Van Dijk (thans Steenstraat 35). Hier bleef hij niet lang, omdat hij er gek van werd om elke morgen gewekt te worden door het geblaat van schapen en het geloei van koeien. Daarom verruilde hij die kamer voor een op de Breestraat, bij de houtkoopman Dries van ’t Hull (nummer 114). Het oorspronkelijke huis is er niet meer; het werd al tijdens zijn leven gesloopt. In 2003 werd er in de gevel van het pand dat hiervoor in de plaats kwam door de Maatschappij een gedenksteen aangebracht.
De gedenksteen voor Beets op de Breestraat in Leiden.
In Heiloo mag een bezoek aan de Nijenburg niet ontbreken, waar Beets vanaf 1836 geregeld bij zijn toekomstige schoonfamilie Van Foreest verbleef. Op een herfstdag, nadat ik Beetsiana in het Regionaal Archief in Alkmaar had bekeken, reed ik er op de bonnefooi naartoe. Brutaal reed ik met de auto tot aan de voordeur. Toevallig kwam de huidige bewoner net op dat moment aangelopen met zijn hond. Toen hij hoorde dat ik met Beets bezig was, kreeg ik een rondleiding. Nadien heb ik het landgoed ook nog een keer tijdens een open dag bezocht. Op de Nijenburg heeft de tijd stil gestaan. Het is alsof Beets ieder moment binnen kan komen na een lange wandeling door de bossen of na een jachtpartij.
In 1840 – het jaar dat Beets in het huwelijk trad met jonkvrouwe Aleide van Foreest – werd hij als predikant beroepen in Heemstede. De oude pastorie is helaas al in de negentiende eeuw afgebroken, maar de kerk en de preekstoel zijn er nog. Aan de muur hangen de fluwelen zakken die in Beets’ tijd werden gebruikt voor de collecte, en in de consistorie kan men een portret van Beets bewonderen.
In Heemstede stichtte Beets een gezin. Aleide en hij kregen er acht kinderen. Net als in de meeste families in de negentiende eeuw, ging de dood niet voorbij aan Huize Beets. Op 28 mei 1850 overleed zijn eenjarige zoontje Nicolaas aan een ‘hersenontsteking’. In het Beetsarchief ligt een pakje met ‘’t laatste hair van Nicolaasje na zijn dood’ afgeknipt. Op 1 juni bracht Beets het jongetje naar zijn laatste rustplaats op het kerkhof, dat enkele decennia eerder door de landschapsarchitect Jan David Zocher was ontworpen. In het gedicht ‘Herinnering’ dacht Beets hieraan terug. Het was een lieflijke plek, door eiken, platanen en een bloeiende kastanje overschaduwd. Terwijl de zon onderging en alles in een tintelend rood en goud hulde, wierp hij zijn laatste warme stralen op het vers gedolven grafje. Aleide en hij konden niet door het ijzeren hek van het kerkhof gaan zonder een blik te werpen op de steen, ‘Dien wij zoo wèl te vinden weten’. Voor mij was het een historische sensatie toen ik ontdekte dat het grafje er nog is. Die plaats van herinnering, in al zijn soberheid, brengt het verdriet van Beets en zijn vrouw heel dichtbij.
In 1854 werd Beets beroepen in Utrecht. De bedevaartganger moet zeker een rondje lopen langs de zes kerken waarin Beets preekte. In de eerste plaats nde Dom. Niet ver daarvandaan is de Buurkerk. Ten noorden liggen de Jacobikerk en de Janskerk en in het zuiden de Geertekerk en de Nicolaikerk. En loop vervolgens even naar de Aula van de universiteit, waar Beets in 1874 zijn oratie als hoogleraar uitsprak.
In Utrecht zou Beets de rest van zijn leven blijven wonen, in het monumentale pand in de Boothstraat (nummer 6), dat in de volksmond al gauw het ‘Beetsenhuis’ zou gaan heten, en dat hij ook in zijn poëzie vereeuwigde. In 1903 is er een fraaie gevelsteen aangebracht. In deze woning ontviel hem in 1856 zijn geliefde Aleide, die in het kraambed overleed, in 1857 gevolgd door hun zoontje Theodorus Petrus. Toen datzelfde jaar ook nog zijn vijftienjarige zoon Marten stierf, was Beets radeloos. Daar dacht ik aan toen ik vorig jaar een rondleiding kreeg door het pand dat nu van de Utrechtse universiteit is.
Beets kocht een familiegraf op begraafplaats Soestbergen, waar Marten zijn laatste rustplaats vond. Bij die gelegenheid werden ook Aleide en Theodorus herbegraven. Op de steen liet hij de zinspreuk van de familie Van Foreest plaatsen: ‘Salus mea Christus’ (Christus is mijn redding). Ook twee volwassen dochters die Beets in 1878 kort na elkaar ontvielen, werden er begraven, evenals kleinzoon Dirk, voor wie Beets en zijn tweede vrouw – Aleides jongere zusje Jacoba, met wie hij in 1859 trouwde – zorgden. In 1903 zou Beets er zelf worden ondergebracht, net als zijn tweede echtgenote acht jaar later.
Beets’ graf op begraafplaats Soestbergen in Utrecht.
Behalve door het bezoeken van plaatsen van herinnering beleefde ik ook meerdere keren een historische sensatie toen ik bijzondere Beetsiana in handen kreeg. Bart Schmitz schonk mij twee stoelen die van Beets zijn geweest en die zelfs lijken te zijn afgebeeld op een portret van Beets in zijn studeerkamer uit 1884. Van Schmitz kreeg ik ook het gouden uurwerk van Beets’ zoon Adriaan, dat Beets tijdens een reis naar Zwitserland voor hem kocht. Wat het extra bijzonder maakt, is dat als je het openklapt, het foto’s bevat van Beets en zijn tweede vrouw. Ievon van Gelderen-Korz kwam naar Leiden en overhandigde me onbekende brieven en foto’s die Beets aan ‘Mooie Keetje’ stuurde, het meisje over wie hij de later in de Camera Obscura opgenomen prozaschets ‘Het Noord-Brabantsche meisje’ schreef (zie hierover het artikel voor De Boekenwereld dat ik eerder over hen schreef). En alsof dat nog niet genoeg was, kreeg ik van Lilian den Haan een hele collectie drukken cadeau van de Camera Obscura, inclusief alle tijdens Beets’ leven verschenen edities. Ze waren van haar vader, die fanatiek Beets-verzamelaar was.
Het uurwerk van Beets’ zoon Adriaan, met portret van zijn vader.
De collectie Camera Obscura’s.
Beets mag dan al ruim honderdtwintig jaar dood zijn, er duiken nog geregeld nieuwe dingen op. Zo verwierf de UB Leiden nog niet zo lang geleden een door H.J. Haverman gemaakte tekening van de oude Beets uit 1901. Conservator Kasper van Ommen wist deze maand op een veiling voor de UBL een door ‘Hildebrand’ eigenhandig gesigneerd exemplaar van de Camera Obscura te bemachtigen. En op Catawiki werd onlangs een aquarel van Jozef Israëls aangeboden die Beets voor zijn zeventigste verjaardag kreeg. Het is duidelijk, hier geldt wat men meestal over Goethe zegt: Beets und kein Ende.