Liesje Schreuders (Amsterdam, 1979) studeerde cum laude af in de literatuurwetenschap met een doctoraalscriptie over de representatie van het Italiaanse karakter in het werk van Louis Couperus en Henry James. Ze publiceerde twee romans en in 2020 verscheen de bundel 'Onder deze wereld. Modernismen'. Schreuders is een van de vaste columnisten op deze website.
de columns van Liesje Schreuders:
recente columns:
gepubliceerd op 5 augustus 2020
Te vuur 2: Reader, I married him

Woutertje Pieterse is een redelijk oud boek. Een romantisch boek, een sociaal-bewogen boek. Het vraagt naar het waarom van meedoen in deze corrupte, ongelijke samenleving waarin iedereen, zogenaamd, zijn of haar plaats kent. Het stelt tegenover de maatschappij de romantische natuurlijkheid van het kind, de revolutionaire vrijheid van de fantasie en het verlangen. Woutertje droomt ervan Afrika te veroveren. Koning te worden en een koningin te trouwen en dan te heersen (verdeel en heers, denkt hij) over de wereld. Haar wereld, zijn wereld. Haar wereld die hij tot de zijne wil maken.

Jane Eyre, uit de gelijknamige roman uit 1847, is bescheidener. Zij droomt ervan ‘een blik te bezitten, die verder doordrong [dan de muren van het kasteel]; die de bedrijvige wereld der grote steden zou bereiken, gebieden vol leven, waarvan ik had horen vertellen’. Haar verhaal overlapt dat van Wouter en van de juffrouwen en meesters door wie hij wordt opgevoed. Je zou Jane Eyre in zekere zin kunnen lezen als “de droom van juffrouw Laps”.

Jane Eyre heeft een “meester” en deze meester heet Mr Rochester – hij had ook Mr Havelaar kunnen heten. Hij is ‘geheel energie, vastberadenheid, wilskracht’. Een man van wie ze houdt, van wie ze zegt te houden, omdat ze van dezelfde ‘natuur’ zijn.

Hij is haar gelijke, niet in maatschappelijke, maar in natuurlijke zin (een symbolische ‘verwante’). Hem liefhebben is beantwoorden aan haar ‘natuur’, haar verlangens en gevoelens, haar innerlijk, haar zelf.

‘Is het beter een medemens tot wanhoop te drijven dan een slechts door mensen opgestelde wet te overtreden, wanneer niemand door deze overtreding wordt geschaad?’ vraagt Mr Rochester, wanneer Jane erachter is gekomen dat hij alreeds getrouwd is (met een krankzinnige!) en dat hij haar, Jane, stiekem een bigamistische, of ten minste een illegitieme relatie in wilde rommelen.

Een relatie die haar zou degraderen tot een soort Oriëntaalse of (immense groter horror!) Franse slavin.

Jane antwoordt niet. Zij overweegt dat hij haar vraagt tegen haar geweten in te gaan. Haar geweten is gekoppeld aan een god. Zij gelooft in deze god, die ook een “meester” is, net als Rochester. Ze gelooft in de eeuwigheid van de wet, en daarmee – verrassing – in zichzelf.

Want: “Temidden van de algemene achting te leven, zij het dan ook slechts de achting van de werkende klasse, is als zich koesteren in weldadige, milde zonneschijn.”

Wat moet Jane nu doen? Haar gevoel en haar natuur zijn haar “moeder”; haar wet en haar geweten haar “vader”. God de Vader vs. Moeder Natuur vechten in Jane Eyre een verbeten strijd uit. De inzet van die strijd is het geluk, het kleine, individuele geluk dat Jane uiteindelijk bereikt dankzij de Voorzienigheid. De Voorzienigheid! Deus ex machine van de negentiende eeuw.

Ja lezer, hoe eentonig is die eeuw? Hoe gaat de Voorzieningheid immers in zijn werk? Vader en moeder raken ten slotte in liefdevol verband, zo moet u het zien, en de Voorzienigheid steekt het huis in brand. Zij doodt de krankzinnige rivale en verblindt Mr Rochester. Amen, zegt de goddelijke stem. Zodat hij niet langer superieur is, leidend, en zij haar lelijkheid (waar ze de lezer gedurend de hele roman aan blijft herinneren) kan afstrepen tegen die van hemzelf.

Hij was tóch altijd al minstens even lelijk als zij, was ‘donker en streng’, ‘fronzend en middelbaar’, ‘balsturig en gramstorig’. Ja, hij was een man. En mannen kunnen lelijk én mooi zijn, ‘fascinerend, overmeesterend’, deel van de natuur en deel van de cultuur. De heersende cultuur. Zij komt hem hiervan redden – zowel van het heersen zelf, als van de symbolische superioriteit die zijn mannelijkheid hem opdringt en waar hij ook niks aan kan doen.