Tom Phijffer (1965) is naast advocaat te Amsterdam ook literator. Hij publiceerde 'Het gelijk van Multatuli. Het handelen van Eduard Douwes Dekker in rechtshistorisch perspectief' (2000), 'Het masker van Rob Nieuwenhuys. Reconstructie van een vergeten reis naar Indonesië' (2020) en 'Vuur, vuur! Over het leven van Oost-Indisch ambtenaar Edouard Carolus (1807-1855)' (2021). Onlangs verscheen zijn vierde boek bij Uitgeverij Verloren, 'Goena goena in Lebak. Over njonja Slotering en Max Havelaar'.
de columns van Tom Phijffer:
recente columns:
gepubliceerd op 2 november 2025
De boekenkisten van Eddy du Perron

Op 2 november 1899 werd Charles Edgar (“Eddy”) du Perron geboren te Meester Cornelis in Indië. Eerder dit jaar bracht ik een ode aan hem ter gelegenheid van zijn vijfentachtigste sterfdag. Ik bezocht Villa Jachtduin te Bergen, waar hij op 14 mei 1940 overleed, en beschreef zijn laatste levensdagen. Een uitnodiging om over Du Perron en Nieuwenhuys een lezing te verzorgen voerde mij dit voorjaar ook naar de Universiteitsbibliotheek Leiden, waar ik buitengewoon hartelijk werd ontvangen door curator Kasper van Ommen.

Hij toonde mij de boeken van Du Perron die zijn ondergebracht in de afdeling Bijzondere Collecties. Ze staan ruggelings tegen de boeken van Menno ter Braak. Op een laag schap staat ook een grote oude kist. Op de zijkant zit een label gespijkerd waarop gedrukt staat “Thos. Cook & Son Ltd. General Passenger, Forwarding & Insurance Agents.” En in handschrift in kapitalen: “De Perron. SS Indrapoera to Rotterdam Hold.” Onder het label zit een stuk papier geplakt dat een doorslag van de vrachtbrief kan zijn geweest. Er staat “Stentor” op. Zonder dat label was de kist niets meer dan dat, een verzameling oude zware donkerbruine planken, robuust in elkaar getimmerd. Déze kist is echter gebruikt om boeken van Eddy du Perron, althans een deel ervan, te verschepen van Indië naar Nederland, in 1939. De aanblik van die kist deed mij nog meer dan de boeken die door mijn handen gingen. En dat op zich was al een hele belevenis!

In augustus van dit jaar verscheen van de hand van Reinder Storm een boekje (binnen enkele weken uitverkocht): “Dit is zéér belangrijk!” De “bibliophielen-gevoeligheidjes” van E. du Perron. Storms boekje is niet alleen práchtig, het is zéér belangrijk! Omdat we er de bijzondere en ja ook maniakale persoonlijkheid die Du Perron was in terugvinden. Hij liet zijn boeken volgens vaste regels inbinden, maar hij maltraiteerde de inhoud zoals het hem plezierde. Ik moest meteen aan de kisten denken waarin Du Perron zijn boeken verscheepte. Daarin zaten ook de brieven van zijn vele literaire vrienden.

Eind juni 1939 hadden de Perronnen alles ingepakt, schreven ze aan Fred Batten, een jonge bewonderaar die in Den Haag woonde en die Du Perron bij het zoeken naar bijzondere boeken behulpzaam was geweest terwijl hij in de kolonie verbleef. ‘De kisten zijn gepakt: 11 boekenkisten, 1 groote kist met schilderijen, Bali-platen, e. dgl.; nog wat breekbaar huisraad van Bep. Je vraagt je af: hoe komt dat alles op - en af - het vrachtschip Stentor?’

Op 12 augustus 1939 verliet Du Perron zijn geboorteland, met zijn vrouw Elisabeth (“Bep”) de Roos en hun zoontje Alain. In de haven Tandjong Priok, bij Batavia, lag de Stentor voor vertrek gereed. De Perronnen hadden zich door de oorlogsdreiging niet van de reis laten weerhouden en keerden naar Europa terug. Ze waren nog geen drie jaar in Indië geweest. Du Perron had dan wel het Indië van zijn jeugd teruggevonden dat hij in Het land van herkomst (1935) beschreef - het land dat hij in 1921 had verlaten en waar hij na vijftien jaar terugkeerde - maar hij zag in de kolonie geen toekomst voor zichzelf als westers georiënteerd intellectueel. De Hollander hoorde er niet vond hij. Hij miste ook het frequente en persoonlijke contact met vrienden als André Malraux en Menno ter Braak.

Er is een foto bewaard gebleven, waarop Du Perron op 11 augustus 1939 op de kade loopt, samen met zijn jeugdvriend Adé Tissing, de nationalist Soejitno Mangoenkoesoemo, zijn vrouw Tis en hun kinderen. Een klein afscheidscomité. In de achtergrond: Bep de Roos, mevrouw Alwi en rechts vooraan het Alaintje. Aan de kade zien we de Stentor afgemeerd liggen. Een Brits vrachtschip met thuishaven Liverpool, dat in 1926 gebouwd was. Wat nog net ontbreekt op de foto zijn koelies die de kisten van de familie Du Perron het schip binnendragen.

Op de Stentor waren slechts zeelieden, Schotten en Welshmen. De Perronnen waren de enige passagiers. De reis leverde daarom geen materiaal op voor een vervolg op Het scheepsjournaal van Arthur Ducroo, dat over de heenreis in 1936 gaat en pas postuum zou verschijnen. Onderweg leerde de kapitein Alain Engelse woordjes. Ook kreeg de kleine jongen een schommel.

Onderweg naar Europa gebeurde wat al jaren onvermijdelijk had geleken: op 1 september brak er de oorlog uit. Uit een brief die Du Perron op 3 september 1939 aan Adriaan Roland Holst in Bergen schreef, blijken de volgende bijzonderheden. De Stentor deed op 1 september de haven van Port Saïd aan. Op die eerste oorlogsdag werd in Egypte direct een staat van beleg afgekondigd, en omdat de Stentor onder Engelse vlag voer, kreeg de kapitein bevel de haven niet te verlaten. De Perronnen wilden vervolgens zo spoedig mogelijk op een Hollands (neutraal) schip overgeplaatst worden maar dat ging niet zomaar. Misschien zouden ze een bezoek kunnen brengen aan Zuid Afrika, waar hun vrienden Jan en Aty Greshoff zich medio 1939 hadden gevestigd. Het zou anders lopen. Op 3 september verklaarden Frankrijk en Engeland de oorlog aan Duitsland. In een Engels konvooi voer de Stentor verder, maar zonder de Perronnen. Zij vonden uiteindelijk een plek op de Indrapoera, een Nederlands passagiersschip. Op dat schip werden nu in Port Saïd alle kisten van de familie overgeladen. Op 9 september vertrok de Indrapoera, met bestemming Rotterdam. Het zou - bleek later - het laatste Nederlandse schip zijn dat door het Suezkanaal voer. Een week later werd de Indrapoera in het Kanaal opgebracht door Engelse oorlogsschepen en naar een Engelse haven begeleid. Vervolgens moesten de Perronnen met een veerboot het Kanaal oversteken. Op 21 september kwamen ze aan in Vlissingen waarna ze naar Amsterdam doorreisden. In de beroemde “Wolkenkrabber”, onderdeel van het Plan Berlage, vonden ze onderdak bij familie.

Op de Indrapoera - nog in Engeland - bevonden zich naast de boekenkisten van Du Perron en zijn vrouw verder nog één bank, twee stoelen (alle met bruine kussens bekleed) plus een rotanstoel, twee kleine tafeltjes én een kinderfiets van kleine Alain. Fred Batten, die bij zijn moeder woonde aan de Sportlaan te Den Haag, had zich bereid verklaard de inboedel in ontvangst te nemen. Du Perron schreef vanuit Bergen, waar ze inmiddels voorlopig waren neergestreken, dat Batten er rekening mee moest houden dat hij alles op een gegeven moment afgeleverd zou krijgen. Op 10 oktober 1939 kon hij Batten melden dat de Indrapoera ‘uit de britsche gevangenschap verlost (is) en in de haven van herkomst terug, wschl. zal je nu wel gauw de meubels krijgen + een kinderfietsje (rood en 3 wielig) van het Alijntje. Bep vraagt of je dat [fietsje] hierheen kunt sturen: gewoon een ander pampier erop. Ons adres is: bij juffrouw Meuter, Nesdijk 19, Bergen-binnen (N.H.). We blijven hier nog wel een dag of tien; het bevalt Bep hier nl. bizonder.’ Mevrouw Meuter was de voormalig hospita van Roland Holst. De “Prins der dichters” woonde even verderop, in een rietgedekt huis. Halverwege oktober werd alles in Den Haag ontvangen. Voorlopig werden de meubels en boekenkisten bij Batten opgeslagen. Er was bij mevrouw Meuter geen plek voor.

Begin november schreef Du Perron aan de Nederlandse uitgever van Het menselijk tekort (Wereldbibliotheek) dat hij in een herdruk van zijn vertaling van La condition humaine van André Malraux allerhande fouten had ontdekt, maar dat hij die niet kon duiden omdat het hem gezonden bewijsexemplaar met aantekeningen nog ‘in een van de dichtgetimmerde kisten (zit) waarmee ik net uit Indië terugkwam.’ Hij noteerde voor zichzelf dat dit boek ‘waarschijnlijk in nummer 8’ zat. De kisten waren dus genummerd, waar ik pas bij het schrijven van deze column achter kwam. In de UB Leiden had ik op de bewaard gebleven kist geen nummer gezien. Du Perron was gescheiden van zijn meest kostbare bezit: zijn boeken. Op 11 november 1939 schreef hij aan Batten dat Henri Mayer, uitgever bij Nijhoff, boeken bij hem zou laten brengen. ‘Wil je die nu maar daar houden, anders moet ik hier een heele nieuwe kist inpakken!’ Die avond hadden Eddy en Bep besloten naar Den Haag te verhuizen, waar ze een pension vonden aan de Laan van Meerdervoort bij Kijkduin.

Du Perron werkte najaar 1939 koortsachtig in het Rijksarchief aan een boek over Dirk van Hogendorp, voor zijn voorgenomen, maar onvoltooid gebleven reeks ‘De Onzekeren’, waarvan alleen Schandaal in Holland (1939) is verschenen. Onderwijl was hij bezig met een veelheid aan andere publicaties. Maar zijn boeken zaten nog steeds in de kisten aan de Sportlaan. Boeken die hij nodig had werden niet tevoorschijn getoverd maar extra besteld bij uitgevers of geleend van vrienden.

Terug in Nederland besloot Du Perron de verdediging van Multatuli, na De man van Lebak (1937) en Multatuli, tweede pleidooi (1938) voort te zetten. Multatuli was voor hem even levend als zijn vrienden. Het bracht hem in contact met C. de Hart, hoofdconservator van het Multatuli Museum. Op een gegeven moment kwamen ze te spreken over een publicatie over tijdgenoten van Multatuli in Indië: ‘Wanneer ik mijn kisten opengebroken heb, krijgt u van mij nog die portretten van “Indischmannen” die met M. in relatie hebben gestaan (Van der Hucht, Crone, Van Heeckeren van Waliën).’ Voor De bewijzen uit het pak van Sjaalman (1940) kon Du Perron een beroep doen op een andere Multatuliaan, Henri Ett. Maar toen hij iets aan Du Perron vroeg, eind december, kon deze hem niet helpen: ‘ik kan helaas geen boeken sturen, omdat ik mijn boeken nog steeds niet heb uitgepakt; de heele boel zit in dichtgetimmerde kisten.’

In maart 1940 verlieten de Perronnen Den Haag weer. Ze gingen terug naar mevrouw Meuter in Bergen. In april werd achter de Nesdijk, aan De Doorntjes, een woning gevonden waar Du Perron eindelijk voor langere tijd zou kunnen werken en zijn kisten zou kunnen gaan uitpakken. Hij zou zich daar kunnen installeren. Per 1 mei kwam het vrij. Het was ‘een allergeschiktst huisje’ en niet duur. Eigenaar was David Kouwenaar die voor de N.R.C. werkte, de vader van de latere dichter Gerrit. Ze hadden twee grote kamers beneden, waarvan een héél groot en de tweede, kleiner, moest zijn werkkamer worden. Het huis heet ‘De Kouw’ en bestaat nog, net als het huis van Roland Holst. Al Du Perrons plannen, literaire en andere, waren nu met het voorlopig zekere verblijf in Bergen verbonden. Maar ja, wat was er nou nog zeker? Du Perron nam zich voor meubels te kopen, wat uitgepakte dingen weer in te pakken, en al hun ‘hebben en houden’ naar Bergen ‘te dirigeren’. Aan Batten schreef hij 19 april: ‘Bliksemsnel bericht, want ik kom spoedig in Den Haag, misschien Zaterdagavond of Zondag; ik zie je dus gauw. Dank je moeder voor de moeite van de kisten. Ik kom zelf inpakken, maar wil dan wel graag geholpen worden. Sâm-sâm.’ Eind april kwam in zicht en er was nog van alles te doen: kopen van meubels, inpakken van boeken die tòch uitgepakt waren en alles opsturen. Du Perron had het ‘rommelig druk’ en dit ging hem erg slecht af. Ondertussen verzwakte hij. Het archiefwerk putte hem uit. Daardoor ging de griep maar niet over, die hem die winter al twee keer had gedwongen voor langere perioden het bed te houden.

Begin mei waren alle kisten in Bergen bezorgd. Du Perron reisde nog wel heen en weer tussen Den Haag en Bergen. Gehaast, opgejaagd. Tóch nog een paar dagen naar het Rijksarchief. Hij keek er naar uit in Bergen op krachten te komen, te herstellen van de bijzonder koude winter en zich eindelijk rustig aan het werk te zetten, ondanks de dreiging uit het Oosten, nu er geruchten waren dat de Duitsers spoedig ook Nederland zouden overrompelen. Op 9 mei schreef Du Perron aan Rudie van Lier: ‘ik ben vaag onder doktersbehandeling en hoop dat ik, met de komende (?) mooie dagen, gauw op dreef zal zijn. Zeg eens welke uitgaafjes je niet van me bezit; ik pakte nu nl. alles uit en kan je dus zenden wat je ontbreekt.’ En diezelfde dag schreef Du Perron aan Batten dat hij langzaam op orde kwam. Hij hoefde alleen nog maar naar Alkmaar om een schrijftafel te kopen.

In het najaar van 1939 had Du Perron een schema bedacht voor zijn verzameld werk, waaronder datgene waar hij nog aan wilde beginnen. Hij kwam op elf delen, waarvan het tiende Terug en terug zou moeten heten. In zijn overzicht staat er achter tussen haakjes: ‘boek over Indië’. Herinneringen aan de tijd terug naar zijn land van herkomst en het besef dat alles voorgoed voorbij was, nog voor de Hollanders dat doorhadden. Zijn bewaard gebleven brieven van die tijd bevatten het testament van zijn overtuiging. Het boek Terug en terug zat in zijn hoofd. Wanneer hij aan dit belangwekkend vervolg op Het land van herkomst toe zou komen wist hij begin mei nog niet. ‘De tijden zijn zoo,’ schreef hij 5 mei aan Henny Marsman in Frankrijk, ‘dat ik aan zooiets groots liever niet begin; ik ben er te onrustig voor, kan tot zulke dingen nu de noodige afstand niet nemen. (….) Als de Moffen het winnen, hoeven we over een paar maanden niets meer te doen, dan worden we wel opgeruimd.’

Na de inval van de Duitsers op 10 mei, beschreven in mijn vorige column, sloeg de paniek Du Perron om het hart. Alle brieven van vrienden verbrandde hij in een kacheltje en hij besefte dat alle antifascistische, nu staatsgevaarlijke, boeken verborgen moesten worden. Daarvoor was hij echter te zwak. Na de evacuatie, weg van het militair vliegveld aan de Nesdijk, moest hij in Villa Jachtduin het bed houden. Hij ging snel achteruit. Uit “De Kouw” had hij nog een schoenendoos vol met foto’s meegenomen. In de villa aan de Eeuwigelaan werd hij door Bep met steun van de familie Van Waterschoot van der Gracht verpleegd totdat hij op de dag van de capitulatie bezweek. Zijn hart begaf het.

Tot op het laatst hield Du Perron zijn blik op de toekomst gericht. Een onzekere toekomst, maar dat was inherent aan het leven. ‘Om later nog in Indië te aarden,’ schreef hij begin augustus 1939 aan Soetan Sjahrir, ‘zou ik 60 of 65 moeten zijn, met het leven achter mij. Dan zou ik ergens in Tjilatjap kunnen wonen (vlakbij dat kerkhof aan zee bijv., in afwachting van de laatste verblijfplaats); en van de “indiese natuur” kunnen genieten; en vooral nooit een krant inzien.’ Du Perron verliet zijn land van herkomst, met zijn dichtgetimmerde kisten. Van ál zijn voornemens getuigt nu nog slechts die ene uitgepakte, lege, kist.

 

 

 

Noot
De Stentor zou op 27 oktober 1942 bij de Canarische eilanden worden getorpedeerd door een Duitse onderzeeër, de U-509. Van de bemanning van 246 verloren 44 personen hun leven. De Indrapoera werd in 1940 te Sydney verbouwd tot troepentransportschip en voer daarna in beheer bij de Nederlandse regering in ballingschap. In 1946 kreeg de eigenaar, de Rotterdamsche Lloyd het schip terug. In 1963 werd het uit de vaart genomen en in Italië gesloopt.

Secret Link