Rody Chamuleau (1944) is neerlandicus en oprichter van de Bosbespers, een eenmansuitgeverij voor literaire curiosa. Samen met J. Dautzenberg stelde hij een literatuuroverzicht samen van de 19e en 20e eeuw, 'Nederlandse literatuur 2' (1991). Verder publiceerde hij in diverse tijdschriften biografische artikelen over negentiende-eeuwse letterkundigen.
de columns van Rody Chamuleau:
recente columns:
gepubliceerd op 7 april 2021
Een dichter in Macau

Dat de dichter Jan Slauerhoff (1898-1936) het niet al te nauw nam met spelling en interpunctie en evenmin de regels van de versleer in acht nam in zijn verzen is algemeen bekend. Daarvoor werd door critici de term ‘onhandig gracieus’ wel gebezigd. Maar ook in andere opzichten was hij niet erg meticuleus in zijn geschriften. Zo liet hij in het verhaal ‘De laatste reis van de Nyborg’ een schip met een lading in Amerika gestorven Chinezen, op weg naar hun geboortegrond, vanaf San Francisco richting China koers zetten naar het oosten.

Een ander slordigheidje kwam aan het licht toen ik een bezoek bracht aan Macau. Macau is een schiereilandje, niet ver van Hongkong, dat in de zestiende eeuw door de Chinese keizer aan de Portugezen als protectoraat was toegewezen om handel te drijven. Pas in 1999 kwam het gebied weer onder Chinees beheer. Omdat het de enige plaats is in de Volksrepubliek China waar goklustige Chinezen hun dure hobby mogen beoefenen, wordt de stad nu gedomineerd door gokpaleizen, peperdure hotels en alle randverschijnselen die daarbij horen.

Voor de literatuurliefhebber is er het Camõespark met het monumentje voor Luis Vaz de Camões (ca. 1524-1580, spreek uit: ‘kamoins’). Dat staat precies op de plaats waar volgens de overlevering de befaamde Portugese dichter de eerste zes zangen schreef van zijn groots opgezette epos Os Lusiadas (= De Portugezen) dat in 1572 verscheen, de geschiedenis van de wereldwijde Portugese veroveringstochten in verzen, gebaseerd op de ontdekkingstochten van Vasco da Gama (ca. 1469-1524), die via zuidelijk Afrika en India het Verre Oosten  bezocht. Het wordt gezien als een hoogtepunt van de vroege renaissanceliteratuur in Europa. Camões, die in Lissabon het hof van koning Johan III frequenteerde, viel na enkele ongewenste liefdesaffaires en een vechtpartij met een edelman in ongenade en werd verbannen. Na zijn dood in een armenhuis werd hij gerehabiliteerd en kreeg een cenotaaf, een praalgraf zonder overblijfselen (want hij was tijdens de pestepidemie in een massagraf begraven), tegenover de tombe van Vasco da Gama in de kerk van het Jeronimosklooster in Lissabon.

Slauerhoff voelde zich zeer verwant met de rebelse balling en liet zich bij de grot waar op een piëdestal diens borstbeeld staat (‘genre Willem de Zwijger’, volgens Slauerhoff) fotograferen, toen hij als scheepsarts met zijn schip in 1926 de kolonie aandeed. Hij liet in zijn roman Het verboden rijk de gedoemde dichter incarneren in een van de personages, een Ierse marconist. Critici hebben gewezen op diverse vergissingen in de tijdsaanduiding in het boek, waar Macau een prominente plaats inneemt. In de bundel Oost-Azië, uitgebracht in 1928 onder het pseudoniem John Ravenswood, wijdt Slauerhoff vijf gedichten aan Macau, waarvan er een getiteld is ‘Kathedraal San Miguel’.

Als een rotsmuur steil rijst de façade
Voor het diep verval van ’t heiligdom
Weggevaagd van ’t aardrijk; geen kolom
Rest van de oude praal tot Gods genade,

Slechts de grauw rechtopstaande zerk,
Stijgend op de kim der trappendrempel,
’t Open ruim beheerschend, zonnetempel
Tot den einder onder ’t koeplend zwerk.

Door de raamgaten diep in de muur
– Heiligen zijn vernietigd met hun ruit –
Dringt zich nu het levende azuur,
Vliegen vogels, stralen, in en uit.

De almachtigen in steen gehuld,
De Godsmoeder die de globe torst,
Voor zijn vloot der oceanen vorst,
Hebben in hun heilig ongeduld

Muren, zuilen achter zich gestort,
Maakten hemelhal en wereldrond,
Eenig waardigen, tot hun achtergrond,
Afziend van de stad tot puin verdord.

In zijn Franse vertaling die Slauerhoff een jaar later opnam in de bundel Fleurs de marécage is de titel van het vers ‘San Miguel de Macao’.

Vooral Aziatische toeristen komen zich aan de ruïnes en de overgebleven barokke voorgevel van de kathedraal vergapen. Het godshuis werd tussen 1602 en 1637 door Chinezen en Japanners gebouwd op de plaats waar eerder een kerk door brand was verwoest. In 1835 raasde er een tyfoon over Macau en toen er in het geteisterde gebouw ook nog brand ontstond, was het op het front en de trappen na gedaan met de kerk en het bijbehorende jezuïetenklooster. Voor Europeanen die gewend zijn aan de indrukwekkende gotische basilieken en domkerken in laatmiddeleeuwse stijl stelt het restant weinig meer voor.

Dat Slauerhoff bij deze toeristische trekpleister zijn poëtische ingeving kreeg, staat vast, maar waar hij de naam San Miguel vandaan heeft, is een raadsel. Zo heeft de kathedraal nooit geheten. Er is wel een begraafplaats met die naam in de buurt. Hier gaat het om de resten van de São Paulokerk aan de Rua da Ressurreicao, niet ver van de Camõestuinen. Slordigheid of dichterlijke vrijheid? In elk geval blijft het een fraai gedicht.