Rody Chamuleau (1944) is neerlandicus en oprichter van de Bosbespers, een eenmansuitgeverij voor literaire curiosa. Samen met J. Dautzenberg stelde hij een literatuuroverzicht samen van de 19e en 20e eeuw, 'Nederlandse literatuur 2' (1991). Verder publiceerde hij in diverse tijdschriften biografische artikelen over negentiende-eeuwse letterkundigen.
de columns van Rody Chamuleau:
recente columns:
gepubliceerd op 14 november 2022
Een verscholen dodenakker

Wie in de literatuurgeschiedenis en de funeraire cultuur is geïnteresseerd kan op het pittoreske begraafplaatsje aan de Fangmanweg in Oosterbeek zijn hart ophalen. Het pronkstuk wordt gevormd door het grafmonument van Jacob van Lennep. De 19e-eeuwse schrijver van historische romans en toneelstukken is toevallig daar terechtgekomen, omdat hij vlak voor zijn overlijden in Oosterbeek op vakantie was. Daarover vertelt zijn kleinzoon, Mr. Jhr. M.F. van Lennep:

De 16den Juni [1868] vertrokken J.v.L. en zijn echtgenoote naar Oosterbeek, waar zij kamers hadden gevonden in Schoonoord, een pension door den heer Wentinck gehouden, denzelfde bij wien zij de vorige jaren aan de Steeg hadden gelogeerd.

Hij krijgt daar veel last van zijn knie en elleboog, waaraan een uitwas was gekomen ’als een hoenderei, waar ik gruwzame pijn aan heb uitgestaan’. Zijn kleinzoon vervolgt:

Gedurende zijn krankheid werd hij met voorbeeldige zorg door de kamenier zijner echtgenoote verpleegd.[…]
Daar hij herhaaldelijk op de vraag of hij pijn had, wanneer hij steunde en zuchtte, ten antwoord gaf, dat dit hoegenaamd niet het geval was; daar zijn hoofd tot den laatsten dag toe meestentijds helder bleef en de geneesheer, misschien mede hierdoor misleid, den dood nog niet zoo spoedig scheen te verwachten, was het geen wonder dat ook voor de nabestaanden het einde nog onvoorziens intrad. Bij dat einde, op Dinsdag 25 Augustus, waren, behalve zijn echtgenoote en zijn zuster, Mevrouw Antje van Lennep, van de kinderen slechts zijn oudste zoon David en Maurits, mijn vader, tegenwoordig, die den vorigen dag waren overgekomen.

Vanwege de aanhoudende zomerse hitte werd de begrafenis bepaald op donderdag de 27ste. Op uitdrukkelijk verzoek van de overledene had die plaats op het Oosterbeekse begraafplaatsje, dat sinds 1856 in gebruik was. Dichter en Staatsraad Mr. Jan van ’s Gravenweert (1790-1870) was de enige die een korte lijkrede uitsprak bij de geopende groeve. Hij was één der oudste vrienden van ‘het sieraad aan de kroon der Nederlandsche Maagd’, zoals Jan Kneppelhout Van Lennep betitelde. Overigens heb ik nooit enige aanwijzing gevonden dat Kneppelhout, die met zijn vrouw op het Oosterbeekse landgoed de Hemelsche Berg woonde, Van Lennep ooit fysiek heeft ontmoet.

Van ’s Gravenweert zou enkele jaren later naast Van Lennep begraven worden.

Een commissie beijverde zich om een monument op Van Lenneps graf op te richten. Dat wordt op 8 september 1869 aan de familie overgedragen. De Amsterdamse beeldhouwer J. Stracké had het vervaardigd. Het tijdschrift De Nederlandsche Spectator beschrijft het aldus:

Op een voet met treden of geledingen, rijst een stele of cippus van belgischen graniet-steen die zwart gepolijst is. Aan het bovendeel dier zachtkens verdunnende zuil staat, in een ronde verdieping, het borstbeeld van den dichter en aan den voet dezer buste is een zwaan gebeiteld. De figuren zijn van wit marmer. Het geheel is plm 2.20 el hoog, de zuil zelve is 1 el hoog, 0,65 el breed, 0,50 el dik. Aan de ene zijde zijn vrijmetselaarswerktuigen, aan de andere eene lier gebeiteld, gegroupeerd met een blad papier waarop de namen Vondel, Bilderdijk en Van Lennep, en een lauwerkrans. Aan de achterzijde staat Geb. 24 Maart 1802 – overl. 25 Aug. 1868; op de voorzijde Jacob van Lennep.

Willem Barnard, die voor zijn poëzie het pseudoniem Guillaume van der Graft reserveerde, bezocht het graf en wijdde er een gedicht aan.

 Een schrijver bijgezet

 OP HET KERKHOF TE OOSTERBEEK

 Jacob van Lennep in linnen banden,
in stenen handen, ijzeren hek;
een boom staat op zijn graf te branden
als een late lamp in een slaapvertrek.

Hij laat de wind over zich heen gaan,
de wind die in de blaren bijt.
Als ik hier lag, wat was ik eenzaam,
wat is erger dan eenzaamheid.

 Het onherroepelijke leven
staat als een boom boven ons uit.
Zomer en winter om het even,
de wind slaat alles in de tijd.

François HaverSchmidt (1835-1894), die onder de naam Piet Paaltjens de humoristische bundel Snikken en grimlachjes had laten verschijnen, dichtte in een reisdagboekje op 18 juni 1870:

Op dit nationale en huislijk feest
Zijn wij naar Oosterbeek geweest;
En de waarheid is, dat het ons allen
Daar dan bijzonder best is bevallen.

Terwijl de anderen uit wandelen zijn gegaan,
Heb ik bij Van Lennep’s graf gestaan.
Zacht ruste ’s mans asch! Maar, mag ik het zeggen,
Dan logeer ik hier liever, dan daar te leggen.

De dichter Piet Gerbrandy, die in zijn jeugd in Oosterbeek woonde, heeft me eens toevertrouwd dat hij in zijn gymnasiumjaren met enkele schoolgenoten als eerbewijs aan de veelzijdige auteur nachtelijke feestjes bouwde bij het graf.

Ook Jeroen Brouwers bezocht het monument en schreef daarover, dat het ‘de aanblik biedt van een wilde-dierenkooi’. En: 

Wel ook op het kerkhofje begraven is Augusta de Wit, overleden te Baarn 1939. ‘Haar leven was liefderijk en edel,’ zo staat op haar door rododendrons en roosjes omgeven zerk te lezen.

In Oosterbeek werd ze begraven in het familiegraf. De treurberk achter de staande zerk van Augusta de Wit die een beetje scheef was gewaaid, werd geveld door al te keurige onverlaten die ook de paden blad- en mosvrij hadden gemaakt en aangeharkt, de hekken fris geteerd en de verzakte grafstenen hadden rechtgezet. Wat een gotspe!

Augusta de Wit was in 1864 geboren op Sumatra, waar haar vader resident was. Toen ze een jaar of tien was, zette het gezin voet aan wal in Nederland. Na een verblijf  in Utrecht betrok het gezin in 1882 een riante villa in Oosterbeek aan de Benedendorpsweg, naast het huis Rozenhage, waar het schildersechtpaar Johannes Warnardus Bilders en Marie Philippine van Bosse zich een paar jaar eerder gevestigd had. Beiden zijn op dezelfde dodenakker begraven.

‘Guus’, zoals Augusta door intimi werd genoemd, beschouwde haar buurvrouw zo’n beetje als haar mentrix. De schrijfster van Orpheus in de dessa (1903), herdacht deze moederlijke vriendin na haar overlijden in 1900 liefdevol in een artikel in De Gids.

 

Foto: Rody Chamuleau