Nicolette Smabers (Den Haag, 1948) debuteerde in 1983 met de verhalenbundel 'De Franse tuin'. Naast verhalen en novellen publiceerde Smabers werk voor kinderen en drie romans: 'Stiefmoeder' (2003), 'De man van gas en licht' (2009) en 'Vraag dat maar aan de pelikanen' (2021). Bij het schrijven van 'Het plein Bijzonder en Gewoon' (2001) stond haar een fictief model van een stadsplattegrond voor ogen. In deze bundel figureert ook een zekere Margareta, een personage dat Smabers voor het eerst gestalte gaf in het tijdschrift 'Raster'. De komende maanden zal Nicolette Smabers op deze plaats haar fictieve stadsplattegrond verder uittekenen en Margareta opnieuw tot leven wekken. www.nicolettesmabers.nl
de columns van Nicolette Smabers:
recente columns:
gepubliceerd op 29 mei 2024
Men bestaat

Fillegrijs heeft zich door iemand laten overhalen een virtuele taalcoach in de arm te nemen. Niks voor jou, leest Margareta hem de les, je weet niet eens wat ‘virtueel’ betekent.

Dat klopt, maar Fillegrijs zou Fillegrijs niet zijn als hij het niet toch probeerde. Zodra hij zich heeft aangemeld, ontvangt hij juichberichten – de stem klinkt krachtig maar niet blij: Gefeliciteerd! Uw aanmelding is met succes voltooid! Hier is uw link. Vervolgens komt de vraag of Fillegrijs getutoyeerd wil worden.

Fillegrijs heeft geen idee – straks heeft dit woord met kaalscheren te maken. Liever niet, piept hij.

Vousvoyeren kost iets meer, kaatst de taalcoach terug, maar u krijgt er dan een gratis proefles over het pronomen bij; deze start als u geen keuze maakt – een klik, direct daarop een exposé over de voornaamwoorden: de persoonlijke, de aanwijzende, de vragende, de betrekkelijke, de bezittelijke, de wederkerige, de wederkerende, de onbepaalde. De stem praat non-stop door en bulkt een overvloed aan voorbeeldzinnen uit.

Fillegrijs probeert de woordenstroom te breken: Wat is ‘het’ in voorbeeldzin ‘Het regent’? Wat regent dan, het weer, de regen, Onze Lieve Heer?

Onbepaalde voornaamwoorden, moeilijk te doorgronden klasse, reageert de oefenmeester unverfroren, en schakelt over naar het onbepaalde Men.

‘Men houdt zich doof en blind.’

‘Men mag een kudde Schotse Hooglanders nooit doorkruisen.’

‘Men dient zich te realiseren dat er kosten zijn verbonden aan een lening.’

Men bestaat niet! gilt Fillegrijs zijn kwelgeest toe. Ik heb nog nooit een Men ontmoet, gezien, gevoeld, geproefd, geroken of gehoord! Hij beëindigt het contact.

Ziezo, nu weet jij dus wat ‘virtueel’ betekent, haalt Margareta haar gelijk als Fillegrijs verslag doet van zijn sessie met de taalcoach: ‘slechts in schijn bestaand.’ Maar Men bestaat wel degelijk. Zullen we dit woord eens op de pijnbank leggen? Men verdient dit, want hoe gewiekster onze wereld omgaat met de anonimiteit, des te liever Men zich vol vreet met het ongewisse, alsof het zelf niks nodig heeft en nergens woont, verpopt Men zich in ‘we’ en ‘ze’ en ‘je’; zo vervloeit het strenge in het amicale.

Mooi toch?

Nee, nee, vergis je niet. Men bestaat. Men is er. Als je slaapt en als je waakt. Het ligt opgeslagen in een eindeloze hoeveelheid archieven, digitaal en fysiek, in hangmappen en het rommelige binnenwerk van ordners, in reglementen, bijsluiters en inschrijfformulieren. Men regelt het verkeer, beloont je voor je diensten, wenst je het allerbeste en kruipt intussen onder het tapijt, waar Men roddelt, smiespelt, sist en zeurt. Even later blaast Men hoog van de toren en gebiedt, verbiedt, verordonneert er rijkelijk op los, op straffe van het een of ander. Soms lijkt Men alleen maar ondergrond of achtergrond: de muur waarop men schrijft, het wit tussen woorden, maar ook daar is Men te vinden.

Waar niet? mompelt Fillegrijs.

Nergens niet en overal, want Men zit in ons allemaal, maar niemand wil het zijn. Het is precies de plek waar wij onszelf ontlopen. Wat een verschil met Ik. Dat is een hamertje dat altijd tikt. Ik. Ik. Ik. Ik. Een pit. Een scherpe punt. Een kern. Een gretig ding. Ik wil iedereen wel zijn. Ik ook.