Coen van 't Veer (Zierikzee 1968) promoveerde in 2020 op 'De kolonie op drift', een dissertatie over het koloniaal discours in fictie over de reis tussen Nederland en Indië in de periode 1850-1940. Hij is penningmeester en redacteur van Indische Letteren. Samen met Gerard Termorshuizen publiceerde hij in 2018 een biografie van de Indische journalist en persmagnaat D.W. Berretty en in 2021 een biografie van diens zoon, de fotograaf Dodo Berretty.
de columns van Coen van ’t Veer:
recente columns:
gepubliceerd op 22 maart 2023
Van lezen wordt niet alleen de mens, maar ook de aarde beter

Als kleuter verslond ik de verhalen van Tup en Joep, twee apen die uitblonken in apenstreken. De schrijver daarvan was de Middelburgse auteur Henri Arnoldus (1919-2002). Jeugdliteratuur vormde mijn beeld van de werkelijkheid. Dierverhalen als die van Tup en Joep speelden daarin een belangrijke rol. Tup en Joep vormden mijn inleiding tot de jeugdliteratuur en uiteindelijk die tot de literatuur van volwassenen. Van den vos Reynaerde was behalve voor mij een literair hoogtepunt in zekere zin ook een herbeleving van vroege leeservaringen.

Vrijwel alle mensen zijn opgegroeid met verhalen waarin dieren de hoofdrollen spelen. De impact van deze vorm van dierverhalen op onze vorming en ons denken mag niet onderschat worden. Mensen hebben dierverhalen nodig. Dierverhalen zijn in meer of mindere mate antropomorf. Antropomorfisme is het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens. Antropomorfisme is onze enige mogelijkheid om ons in te leven in dieren. Als het goed is, weerhoudt deze empathie ons ervan om niet op een mechanische manier met dieren om te gaan. Dierverhalen helpen mensen (of menselijke dieren) aan het ethische besef dat er met (niet-menselijke) dieren goed moet worden omgegaan.

Literatuurwetenschapper Mario Ortiz-Robles neemt het op voor de dieren en pleit daarom in zijn Literature and Animal Studies (2016) voor een zoöcentrische blik op de wereldliteratuur. Daarin wordt niet langer een waardeonderscheid gemaakt tussen mens en dier. Ortiz-Robles geeft aan dat we in een tijd van antropocentrisme leven, een periode waarin de mens het centrum van alles lijkt vormen. Hieruit is een antroponormatieve ideologie ontstaan: de mens is de maat van alles. Sommige mensen noemen het tijdperk waarin we leven dan ook het Antropoceen.

Onder invloed van het toenemende besef dat de aarde in een klimaatcrisis verkeert, stopt de uitbreiding van de morele horizon echter inmiddels niet langer bij dieren. Emeritus hoogleraar milieufilosofie Jozef Keulartz staat in Boommensen; Over nut en nadeel van de humanisering van de natuur (2020) het biocentrisme voor. Onder druk van de milieuproblematiek moet de morele gemeenschap worden uitgebreid naar alle levende wezens, dus ook naar planten en micro-organismen.

De Franse posthumanist Bruna Latour bedacht begin jaren negentig van de vorige eeuw het Parliament of Things, een parlement waar niet alleen mensen, maar ook en dieren en dingen vertegenwoordigd worden. Het parlement hield ook zittingen. Zo was er in Nederland een bijeenkomst over de Noordzee waarin Latour het perspectief van een duikboot verwoordde. Wie Het parlement van de dingen; Over Gaia en de representatie van niet-mensen (2020) van deze Franse filosoof leest leest, begrijpt dat Latour een van de grondleggers was van een fenomeen dat Gaiacentrisme genoemd kan worden.

De beroemde schrijver Amitav Ghosh volgt de lijn van Latour en voegt daaraan nog iets toe. Net als Latour vindt hij dat de uitputting van de aarde een halt toegeroepen moet worden. Daarom pleit ook Ghosh voor een planetair bewustzijn, In zijn toonaangevende boek The Nutmeg’s Curse; Parables for a Planet in Crisis (2021) vormt Ghosh’ vertrekpunt de verovering van de Banda-eilanden door Jan Pieterszoon Coen in 1621. Het westerse kolonialisme is volgens Ghosh een metafoor voor de mechanistische wijze waarop door westerlingen met de aarde wordt omgesprongen: de Europese koloniale elite eigende zich de mensen, dieren, planten en landschappen toe en ontnam ze hun eigen stem. Voor Ghosh hebben mensen als Jan Pieterszoon Coen de basis gelegd voor filosofen als Francis Bacon en René Descartes die in de wetenschappelijke revolutie een geïnstrumentaliseerde en gemechaniseerde natuur- en dierenwereld zouden voorstaan.

Literatuur is volgens Ghosh een instrument om mensen bewust te kunnen maken van de crisis waarin onze planeet verkeert. Ghosh geeft aan dat de fundamentele uitdaging waar literaire schrijvers voor staan, is uit te vinden hoe je stem geeft aan het niet-menselijke. In De stille kracht – ‘the most insightful of all European colonial novels’ – en in De tienduizend dingen doen Louis Couperus en Maria Dermoût dat als geen ander, zo schrijft Ghosh.  En daarin schuilt een boodschap voor de wereld van vandaag:

In any event, it is now increasingly evident that Van Oudijck’s predicament is emblematic of the plight of all of humanity, as it faces the planetary crisis. Much, if not most, of humanity today lives as colonialists once did – viewing the Earth as though it were an inert entity that exists primarily to be exploited and profited from, with the aid of technology and science. Yet even the sciences are now struggling to keep pace with the hidden forces that are manifesting themselves in climatic events of unprecedented and uncanny violence. (Ghosh 2021: 256-257)

Ghosh laat de ecologische crisis daarmee beginnen bij het Nederlandse kolonialisme in Indië en noemt als voorbeeld van het zoeken naar een uitweg uit deze crisis twee belangrijke romans uit de Nederlands-Indische literatuur, waarin het natuurlijke en het bovennatuurlijke een stem krijgen en daarmee worden geëmancipeerd.

Literatuur prikkelt de verbeelding, stimuleert het inlevingsvermogen en opent nieuwe perspectieven. In het Antropoceen is literatuur belangrijker, urgenter dan ooit. Van lezen wordt niet alleen de mens, maar ook de aarde beter.