Aart G. Broek (1954), werkte langdurig op Curaçao en promoveerde op een onderzoek naar de propagandapraktijk van de rooms-katholieke missie op de Benedenwindse eilanden. Broek is auteur van onder meer 'De kleur van mijn eiland; ideologie en schrijven in het Papiaments' (2006), 'Geboeid door macht en onmacht; De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden' (2011) en 'Dwarsliggers; Tegenspraak onder schaamteloos leiderschap' (2013). Onlangs verscheen 'Medardo de Marchena. Staatsgevaarlijk in koloniaal Curaçao' (2021).
de columns van Aart G. Broek:
recente columns:
gepubliceerd op 3 augustus 2018
Zwarte identiteit en de last van het verleden

Ornelio Martina wist in 1969 een lemma te veroveren in de Encyclopedie van de Nederlandse Antillen: ’(Curaçao, 14 nov. 1930) Papiamentse schrijver, werd onderscheiden met een culturele prijs voor literatuur door het Cultureel Centrum Curaçao [C.C.C.] voor zijn bundel Ban ban pasa un rondu (1954).’ In de tweede herziene druk van de encyclopedie – verschenen in 1985 - is aan die ene zin nog een zin toegevoegd: ‘Van 1976 - 1982 gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao.’

Om een eigen lemma te krijgen in de encyclopedie is het niet van belang ’burgemeester’ van het eiland te zijn geweest. Meer of minder illustere voorgangers van gezaghebber Martina als Michael Gorsira, Willem de Haseth, Oscar Beaujon en Elias Morkos kregen slechts hun naam in minuscule letters in een obligate lijst die is ondergebracht bij het 25 pagina’s tellende lemma Geschiedenis. Wat gewicht in de schaal legt, is een literaire publicatie in het Papiaments.

INSPIRATIE

In een gesprek dat ik jaren terug met hem had, herinnert Martina zich: ’Wij verzetten ons niet op agressieve wijze tegen het oude standenverschil, maar accepteerden het evenmin als vanzelfsprekend. Wij sloegen een eigen weg in. Wij accepteerden en waardeerden onze Afro-Caraïbische achtergrond, maar niet de lage maatschappelijke status die daarbij hoorde. Tot de sociaal-culturele erfenis behoorde in de eerste plaats het Papiaments, maar ook het alledaagse leven van de gewone mensen in de stegen van Willemstad en in de kunuku, op de vroegere plantages, buiten de stad.’

’Ik had overigens niet de illusie of zelfs maar het gevoel met “Literatuur” bezig te zijn. Het ontbrak mij toen ook aan de nodige kennis over dit fenomeen. Ik schreef met name om aan te geven: ’Yu’i Kòrsou tambe por!’, ook wìj, Curaçaoënaars, kunnen iets in het Papiaments, in onze eigen taal, op bewonderenswaardige wijze onder woorden brengen, in toespraken, tafelredes, verhalen, gedichten. Of dat nu wel of geen literatuur was, bleef in het midden.’

’Let wel, het groeiend zelfbewustzijn van deze groep was geen uitzonderlijk verschijnsel maar was onderdeel van een bredere, vooral politieke bewustwording. Met name de politicus doktor Moises da Costa Gomez maakte de donker gekleurde mensen bewust van de noodzaak voor zichzelf op te komen en trots te zijn op hun huidkleur in plaats van zichzelf te zien als mensen di triste koló, met een droefgeestige kleur. Bovendien maakten veranderingen op het sociaaleconomische vlak het ons ook daadwerkelijk mogelijk - allereerst door studie - om vooruit te komen, om de sociale ladder te beklimmen.’

’We realiseerden ons overigens dat, bij voorbeeld in de politiek, de donker gekleurde bevolking toch nog steeds niet voldoende macht had gekregen. Zij bleven nummer twee op de kieslijst. Hierin kwam pas verandering na de rellen van 30 mei 1969. Toen had zich de ontwikkeling voltrokken van een door blanken gedomineerde politiek naar de Afro-Curaçaose politieke dominantie, naar awor nos ta manda, nu hebben wij de touwtjes in handen.’

WRAAK

Martina werkte in de loop van de decennia het hardst aan zijn carrière bij de eilandelijke overheid, die uit zou lopen op de functie van gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao. Hij werd een van de mannen die touwtjes in de handen kreeg. De Papiamentstalige letteren verloren echter niet geheel zijn belangstelling. Met het nodige vertrouwen dat de verhalenbundel hem had gegeven, speelde Martina in op de vraag naar radionovela’s (radiohoorspelen en -verhalen), schreef hij poëzie, een eenakter voor de televisie en het theaterstuk E di mi bisabo (Hij zei me je te zeggen). Dat stuk stamt uit de tweede helft van de jaren zestig en kreeg in 1971 een publieke presentatie. De ideeën die liggen opgeslagen in deze tekst zijn illustratief voor een brede maatschappelijke beweging rond 1969, die zich sterk ontevreden toonde met de sociaal-culturele ontwikkelingen tot dan toe.

E di mi bisabo wordt gedragen door een intrigerende moraal.  De betreffende boodschap wordt er bij de lezer of toehoorder ingehamerd: wraakgevoelens en haat ondermijnen per definitie iedere positieve ontwikkeling van jezelf en je omgeving. Martina verbindt deze boodschap aan een generatieconflict.

BREUK

De oudere generatie is alles behalve een lichtend voorbeeld. In E di mi bisabo wordt aan de oudere Afro-Curaçaose generatie een flink aantal ongunstige gedragskenmerken toegeschreven en deze worden in de tekst uiteindelijk afgeworpen. Deze gang van zaken komen we rond die tijd eveneens tegen in Frank Martinus Arions Dubbelspel (1973). Ook al wordt het een en ander daarin op geheel andere wijze vorm gegeven, de thematiek is feitelijk dezelfde.

Martina: ’Wij verafschuwden dat benauwde, gesloten gedragspatroon van vroeger, de onderlinge roddel, haat en wraakoefeningen, de soms ongecontroleerde passies, de remmende afhankelijkheden van kleine sociaal-etnische groepen, de zorgeloze houding van mannen naar hun kinderen en naar vrouwen, het falende verzet van vrouwen tegen dit gedrag van mannen. Dàt hielp ons niet verder vooruit. Maar evenmin worden wij geholpen door ons voortdurend met dit verleden bezig te houden, door dit verleden te haten.’

’Breek met dat verleden en met die haat. Richt jezelf op de toekomst. Vestig je aandacht op een daadwerkelijke betrokkenheid en liefde voor elkaar, ongeacht huidkleur en sociale afkomst - een ideaal dat veel meer vruchten afwerpt voor jezelf en anderen.’

In de jaren van deze eeuw maakten de gedachten van Martina steeds minder kans op publieke aandacht. Een donkere huidkleur kon luidkeels tot de essentie van de eigen ‘zwarte identiteit’ worden gepromoveerd. Dit voedde ressentimenten, cultiveerde de pijn van het verleden, en eiste excuses en boetedoening van ‘de’ blanken c.q. witten.

Martina – die in 1996 overleed – zocht de bevrijding uit dergelijke raciale ketenen.

Deze bijdrage is gebaseerd op een beschouwing uit mijn bundel Schaamrood (Haarlem, In de Knipscheer, 2017), waarin ook een verantwoording.