Peter Altena gaf Nederlands aan het Dominicus College in Nijmegen en publiceerde de voorbije jaren veel over de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw. Hij promoveerde in 2011 aan de Radboud Universiteit Nijmegen met de biografie 'Gerrit Paape (1752-1803). Levens en werken'.
de columns van Peter Altena:
recente columns:
gepubliceerd op 9 februari 2022
‘Slaap maar lekker in je mooie witte huis’

Esther Jansma en Manon Uphoff over Donald Trump

Is afkeer meetbaar? In het Nederlands klassement van gehate Amerikaanse presidenten lijkt Donald J. Trump het momenteel te winnen van Richard M. Nixon en Lyndon B. Johnson. Of dat zo blijft? De  herinnering aan Johnson en Nixon gaat thans in zwart-wit gekleed en draagt de stem van het Polygoon-journaal. Zij zijn daarmee voltooid verleden tijd.

In 1966 klonk het in de straten van een aantal Nederlandse steden ‘Johnson moordenaar’. Hij werd verantwoordelijk gehouden voor de vele doden in Vietnam. Toen de Hoge Raad de belediging van een bevriend staatshoofd verbood, moest de Amerikaanse president het doen met ‘Johnson molenaar’. De afkeer had een speelse grijns. Boudewijn de Groot zong ook in 1966 ‘Welterusten Meneer de president’ en het was vooral de gewetenloosheid van de Amerikaanse president die gehekeld werd: ‘Slaap maar lekker in je mooie witte huis’.

‘Tricky Dicky’ Nixon was een boef, maar of hij in Nederland meer afkeer wekte dan Johnson? In Amerikaanse romans en films -  All the President’s Men, de romans van Philip Roth -  werd zijn signalement vastgelegd. Niet zo lang geleden publiceerde Auke Hulst met Zoeklicht op het gazon (2018) een grote Nixon-roman. Toch jaag je kinderen met de naam van Nixon geen schrik meer aan.

Donald Trump is andere koek. Tot voor kort lag in Nederland de naam van Trump op ieders lip. In Nederland weliswaar geen protestmarsen, zoals in de dagen van Johnson, maar in de spraakmakende satire van Arjen Lubach was Trump een vertrouwd mikpunt van spot. Ook in de literatuur komt Trump voorbij, bijvoorbeeld in de roman Vallen is als vliegen (2019) van Manon Uphoff en in de bundel Rennen naar het einde van honger (2020) van Esther Jansma. Over de Trump-evocaties bij Uphoff en Jansma wil ik het hier hebben: wat vertegenwoordigt hij voor hen?

Manon Uphoff en Esther Jansma zijn auteurs van de eerste rang en hun werk wordt door de kritiek en lezers zeer geprezen. Beide schrijfsters, woonachtig Utrecht, lijken vertrouwd met elkaars werk: zij zijn generatiegenoten, putten uit vergelijkbare ervaringen en verwijzen naar elkaars werk. In de bundel van Jansma komen twee gedichten voor waarin de combinatie ‘vallen en vliegen’ voorkomt en ook nog een paar keer ‘vallen’ alleen. In een recent artikel van Mathijs Sanders over de roman van Uphoff fungeren drie versregels van Jansma als motto:

je leeft op de rand van vallen en vliegen,
het is jouw huid waar dit voortdurend
ontstaat: de eindeloze ruimte, alles.

Onmiskenbaar is Sanders’ suggestie van betekenisvolle verwantschap. De combinatie van ‘vallen en vliegen’ is uiteraard niet voorbehouden aan Uphoff en Jansma - uit de Schierbeek-biografie van Graa Boomsma zijn verschillende versregels van Bert Schierbeek te vinden waarin die zelfde combinatie ook voorkomt - , maar wie in 2020 beide werkwoorden gezamenlijk opvoert, moet haast wel herinneren aan de titel van de voordien verschenen roman.

Manon Uphoff lijkt op haar beurt ook te verwijzen naar Esther Jansma, al is dat vanzelfsprekend niet naar de bundel die nog verschijnen moest. Op bladzijde 154 spreekt de vertelster over het bos waar ze zich mee vereenzelvigt:

Ik zou het bos zélf zijn en luisteren naar het bonzen van ons gezamenlijke hart, en elke jaarring van elke boom zou precies één enkele klop van dit reusachtige hart zijn.

In de kantlijn noteerde ik ‘Jansma’. Esther Jansma is immers behalve schrijfster ook dendrochronoloog en befaamd vanwege haar ‘jaarringenonderzoek’. Of was mijn ijverige notitie gevolg van een intussen opgelopen tunnelvisie en zag ik in de ‘jaarring’ wat ik wilde zien?

Verwijzingen naar elkaar en elkaars werk zijn intrigerend, maar essentiëler is de gemeenschappelijkheid van bepaalde thema’s, zoals de liefde, het ouder-kind-geweld en de onderworpenheid van de mens en de natuur aan de evolutie van miljoenen jaren: waar alles verloren gaat en vernietigd wordt, waar het nieuwe ontkiemt, daar is ‘vallen hetzelfde als vliegen’.

En Donald Trump? De Amerikaanse president komt in de roman van Manon Uphoff twee keer ter sprake en één keer wordt hij (zonder bronvermelding) geciteerd. De vertelster (MM, vooral: ‘Ondergetekende’) komt te spreken over haar zus Henne. Zij was altijd al dun geweest, maar werd ‘gestaag dunner’ nog:

Het soort dun waarvan iemand als Trump houdt. Je weet wel, niet te veel vlees aan een vrouw, behalve een paar geleitieten, nooit te veel ruimte, te veel luidruchtigheid. (p. 27-28)

Een pagina verder worden twee zinnetjes van Trump geciteerd: ‘Grab ‘em by the pussy’ en ‘Gooi ze uit hun banen’. Trump staat hier voor de ergste en primitiefste vorm van vrouwenhaat en seksisme.

Wat later verbindt ‘Ondergetekende’ haar vader, de tot monsterlijke Minotaurus verworden geliefde vader HEHH, met de Amerikaanse president. Zij probeert haar vader te begrijpen, ‘toegang te krijgen tot de jongeman die mijn vader moet zijn geweest’, en zij realiseert zich tot haar schrik dat hij net zo gebeeldhouwd is door zijn tijd en het gevolg is van wat door de samenleving mogelijk werd gemaakt als Donald Trump, ondernemer-president (zie p. 53).

De verschrikkelijke Trump wordt door deze vergelijking niet verontschuldigd, maar de beschuldiging van vrouwenhaat en seksisme treft nu tijd en samenleving (en opvoeding). Marc Kregting noemde in een beschouwing de vergelijking met Trump ‘aanvankelijk onvatbaar’, omdat de verborgenheid, waarin de vader opereerde, zo opvallend verschilde van het openlijk exhibitionisme van de Amerikaanse president. ‘Aanvankelijk onvatbaar’, want in het vervolg laat Kregting zien hoe (volgens Uphoff) bij beide mannen de masculiniteit is gevormd door de tijd van oorlogen en kerkelijke dominantie.

In Esther Jansma’s Rennen naar het einde van honger zien we de contouren van de Amerikaanse president in het gedicht ‘Hier en daar’:

Je vertrekt uit ruïnes, met bloedende voeten zoek je
een weg door het puin. Het is even wat stiller, stof
daalt neer, de scherpschutters zijn aan het bidden,
daarna eten ze een broodje en duwen grappen en
grollen brakend een tiener op haar knieën – de boog
kan niet altijd gespannen blijven, het is nu pauze.

Iemand betrekt het witte huis in het westen,
betreedt het bordes, slaat de maat naar verhuizers,
schrijdt de marmeren hal in, haalt diep adem en denkt:
kut, mijn kristallen luchter is te klein en mijn tafel,
vette schijt, komt uit de verkeerde tijd gezien
de allure van dit bezit en de reus die ik moet zijn.

Was ik maar eerder heel anders gaan leven, denkt
hij, dan was ik voorbereid. Jij hoort de verkrachters
joelen, een lichaam wordt van een balkon gekeild.

Het ‘hier en daar’, waarvan in de titel van het gedicht sprake is, lijkt te verwijzen naar twee werelden: in de eerste strofe (van zes regels) bevinden we ons in oorlogsgebied, in de tweede (ook van zes regels) zijn we aanwezig in het (met kleine letters geschreven) Witte Huis. Het gedicht laat in het midden of Washington het ‘hier’ of ‘daar’ is.  Het balkon en het bordes ‘rijmen’ semantisch op elkaar.

Behalve een ruimtelijk duet is er een persoonlijk duet: dat van de jij, die de ruïnes en het gevechtsterrein probeert te ontvluchten en getuige is van verkrachting en moord, en de hij, die een van rijkdom schitterende nieuwe woning betreedt en voor wie het nog niet mooi genoeg is. De verbale agressie van de nieuwe bewoner van het Witte Huis vindt in het gedicht een parallel in de fysieke agressie van de scherpschutters, voor de ‘fun’. Er is in dit gedicht veel meer nog te beleven.

Het is heel aantrekkelijk om in de nieuwe bewoner Donald Trump te herkennen. Hij kenmerkt zich door een patserige smaak, zowel in het door hem gekozen register als in zijn onvrede over de bescheidenheid van luchter en tafel. Hij acht zich een reus. In het werk van Esther Jansma maken overigens wel vaker reuzen hun opwachting en dat belooft dan zelden veel goeds en hier dus ook niet. De reus treedt in dit gedicht op in het gezelschap van verkrachters, voor wie het leven van een tiener niet telt en ‘grappen en grollen’ wel, en de reus neemt al vloekend de kleur van de verkrachters en hun mensenverachting aan.

De gestalten, hier door Manon Uphoff en Esther Jansma aan Trump gegund, tonen een man die zich superieur waant en symbool staat voor botte vrouwenhaat en dito mensenhaat. Vermoedelijk zagen en zien veel Nederlanders dat net zo. Het zou wel heel prekerig zijn om nu de hoop uit te spreken dat Trump spoedig in een zwart-wit-vergetelheid verdwijnt, voltooid verleden tijd wordt. Ik vrees dat dat naïef zou zijn: alsof de geest van Trump ‘hier en daar’ niet meer waaien zal! Ook als hij niet meer in zijn ‘mooie witte huis’ slaapt, regeert hij. De portrettering van Trump kan natuurlijk wel behulpzaam zijn om door hem beoefende vormen van vrouwenverachting en mensenhaat in het leven na Trump te herkennen en te bestrijden.