Jos Damen (1958) is bibliothecaris van het Afrika-Studiecentrum in Leiden. Hij is onder meer geïnteresseerd in poëzie en geschiedenis, en is een activist voor open toegang tot wetenschappelijke informatie.
de columns van Jos Damen:
recente columns:
gepubliceerd op 11 juni 2019
De mottenballen van de Maatschappij, deel 1: Wobbe de Vries

Elke club heeft vergeten hoekjes. Ik loop graag rond in die vergeten hoekjes. Met plezier lees ik boeken van romanciers uit vervlogen tijden, die nu door niemand meer gelezen worden. Ik verslind door iedereen veronachtzaamde dichtbundels uit 1923 en inmiddels bestofte bestsellers van honderd jaar geleden. Een archief met spinrag is een goudmijn. Uiteraard is De Parelduiker mijn favoriete tijdschrift.

Ik werk in een bibliotheek. Toen een nieuwe IT-deskundige me ooit liet weten dat alles gemeten kon worden, en dat je dus ook de nooit-gelezen boeken (“met behulp van een slim algoritme”) kon uitsorteren en daarna weggooien (“die nemen maar nutteloze plek in”), legde ik hem uit dat je juist het tegenovergestelde moet doen: die veelgelezen boeken hebben hun nut gehad, de winkeldochters moeten we juist bewaren voor de toekomst. Dat is natuurlijk ook niet waar, en ik weet dat een boek op een plank in een bibliotheek omgerekend 1 euro per boek per jaar aan huur kost, maar die stelling was de enige manier om de andere kant van de waarheid te laten zien.

Bovenstaande gedachten kwamen bij me op toen ik Wobbe de Vries tegenkwam. Ik ontmoette hem niet echt, want Wobbe stierf op 6 februari 1942 in Groningen, maar zijn naam verbaasde me. Ik las op Wikipedia het lijstje van de gelauwerden van de Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde –sinds 1921. Eerste prijswinnaar was Jac. van Looy, voor Jaapje.  Wobbe De Vries was de enige in het rijtje van wie ik nog nooit gehoord had: ik kende dus zelfs de vergeten historicus Jan Steffen Bartstra, die zo lyrisch over vrijhandspolitiek kon schrijven, of over de controverse Huizinga-Romein, en “steeds bescheiden en in stilte gearbeid” had.

Terug naar Wobbe de Vries (Okswerd 1863 – Groningen 1942). Ik koesterde direct een zwak voor hem toen bleek dat hij de vader van de dichter Hendrik de Vries was (“De rivier door Sevilla / Moest wezen van wijn”). Wobbe de Vries was de eerste taalkundige laureaat van de Prijs voor Meesterschap. De vijfjaarlijkse prijs wordt uitgereikt “voor bewezen meesterschap”, en wordt vooral gegeven als oeuvreprijs. Dat was ook zo bij Wobbe de Vries. De Vries lijkt een terechte prijswinnaar: hij was cum laude gepromoveerd, en  had over zeer diverse taalkundige onderwerpen geschreven, met name veel over Groningse dialecten. Helaas was hij . geniaal, maar met te korte beentjes -om Louis-Paul Boon te citeren.   Ik ben zelf geen taalkundige, maar heb me door een aantal van de werken van De Vries heen geworsteld. De Vries weet verschrikkelijk veel, maar kan zijn kennis niet overdragen, en weet ook niet hoe hij een betoog moet structuren. In plaats daarvan wijdt hij uit over details. Meester Pennewip verdwaalt snel in een onoverzichtelijk kreupelhout van woorden. Gelukkig zijn er wel altijd een paar groene takjes te vinden. In de Mededelingen van de KNAW uit 1929 schrijft De Vries over Hyperkorrektheid. En ineens is er dan een zin als: “Veel moet men bij stumperachtige schrijvers onverklaard laten”.

TRAGISCH
De Vries’ tragische bestaan wordt onder meer door Willem Wilmink breed uitgemeten . Uit het Levensbericht dat hij over diens zoon Hendrik de Vries voor de Maatschappij schreef:  “Hendrik de Vries was de tweede zoon van de bekende taalkundige dr. Wobbe de Vries, die meer dan dertig talen kende en les gaf op het gymnasium in Groningen, waar hij aldus de dichter geen orde kon houden, ‘maar dat merkte hij zelf niet’. Deze vader was een overgevoelig man, die ‘leed onder _t hard, krankzinnig wreed gevecht op leven en dood waarvan zelfs een waterdruppel de bewijzen in zich sloot’. Kamergeleerde als hij was, zal hij zich voor zijn vrouw en zoons min of meer hebben afgesloten.”

Het deed me trouwens deugd dat Jan-Wouter Zwart in 2009 wél positief over zijn vakgenoot De Vries kon schrijven: “Vanuit het huidige perspectief is met name het syntactische werk nog steeds opmerkelijk rijk. [...]. Zijn eigen methode, het Nederlands te beschouwen als een exotische taal en te analyseren vanuit een theoretisch gemotiveerd gezichtspunt, doet nog altijd modern aan.”