Erika Kuijpers (1967) is universitair docent cultuurgeschiedenis aan de VU in Amsterdam. Zij doet onderzoek naar oorlogsherinnering en de geschiedenis van emoties en trauma in de vroegmoderne tijd. Judith Pollmann (1964) is hoogleraar vroegmoderne Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Ze publiceert breed over de geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog, religie, identiteit en herinneringscultuur. Ze is honorair conservator geschiedenis bij het Rijksmuseum en lid van de KNAW. Samen met Erika Kuijpers leidt ze het NWO project 'Chronicling novelty'.
recente columns:
gepubliceerd op 24 juli 2019
Op zoek naar de ‘geest van de klokketoren’

Het is 2 juli. In Gent is het warm, in de straten rond de Boekentoren van de Universiteit heerst vakantiestilte, maar op de afdeling bijzondere collecties van de universiteitsbibliotheek ligt een kar vol handschriften op ons te wachten. Het zijn allemaal ‘kronieken’,  teksten waarin de (meestal mannelijke) auteurs ieder jaar, soms iedere dag, memorabele zaken en gebeurtenissen uit de wereld om hen heen hebben opgetekend. Van dit soort kronieken zijn er in de Nederlanden vele honderden, misschien wel duizenden geschreven, niet alleen in de Middeleeuwen, maar tot diep in de negentiende eeuw.

Onderzoekers hebben die vroegmoderne kronieken lange tijd niet zo serieus genomen. Kronieken waren niet voor de drukpers bedoeld, en bereikten dus geen groot publiek. Het zijn geen echte egodocumenten, want de auteurs stellen niet zichzelf of hun eigen leven, maar hun stad of dorp centraal. In een kroniek over zeventiende-eeuws Lokeren vinden wij een notitie uit 1885 met de karakteristieke mededeling: ‘Behalve de er in beschreven historische feiten waar de esprit de clocher te zeer in doorstraalt heeft zij geene letterkundige waarde’.

Inderdaad waart de ‘geest van de klokketoren’ door de kronieken. Ze zijn vaak wat droog en staan vol lokale faits divers, die vaak willekeurig geselecteerd lijken en soms nauwelijks zijn toegelicht.  Natuurlijk, soms is het nieuws verrassend. In Brugge, zo leert de kroniek van Jacques Inbona ons bijvoorbeeld, kun je in december 1659 voor zeven schellingen de ‘historie van de groote liefde van… Romeo ende Juliette’ gaan zien,  ‘gecomponeert’ door Michiel de Baeke. Maar meestal is het nieuws heel wat prozaïscher. Er is veel sneeuw gevallen, de boter is extreem goedkoop, er heerst veepest, een man heeft zijn vrouw dood ‘gestampt’, en op de toren van de kerk is een nieuwe haan geplaatst. Geen wonder dat kronieken lange tijd door historici zijn verwaarloosd.

Maar hoe kwamen kroniekschrijvers aan hun nieuwtjes? Hoe groot was de horizon van deze lokale schrijvers?  Wat vertellen ze ons over de lokale dimensies van grote gebeurtenissen? Wat merkten zij van verandering, en wat vonden zij belangrijk? We zijn de laatste jaren nieuwe vragen gaan stellen aan kronieken. Vorig jaar kregen we van NWO een subsidie voor een onderzoeksproject Chronicling novelty. New knowledge in the Netherlands, 1500-1850 dat aan de hand van kronieken onderzoekt hoe tussen 1500 en 1850 nieuwe ideeën en kennis bij gewone mensen in de Lage Landen terechtkwamen, en of die daardoor positiever over innovatie gingen denken dan hun voorouders. Omdat het kroniekgenre al die eeuwen min of meer hetzelfde bleef, en auteurs toch steeds nieuwe dingen opschreven, biedt het volgens ons heel goede mogelijkheden om ontwikkelingen in de tijd te bestuderen. Zo kunnen we zien hoe nieuwe thema’s (kerkhervorming, brandbeveiliging, aandelenhandel), nieuwe media (geruchten, preken, de krant) en nieuwe technieken (klokken, temperaturen, statistieken) hun intrede doen, en onderzoeken of dat van invloed was op de manier waarop auteurs nieuwe kennis verwierven en begrepen.

Zo’n onderzoek vereist een groot digitaal corpus; 200 teksten willen we minimaal ontsluiten. Gelukkig zijn er nieuwe partners en nieuwe instrumenten die dit mogelijk maken.  De kronieken die in de negentiende en twintigste eeuw al eens zijn bezorgd, of door de lokale transcriptiegroepen toegankelijk zijn gemaakt worden voor ons door de DBNL gedigitaliseerd, en komen meteen voor het publiek beschikbaar. Om met ongepubliceerde handschriften te werken gaan we gebruik maken van nieuwe technologie. Het Europese READ project heeft de nieuwe software Transkribus ontwikkeld, waarmee computers kunnen worden getraind om een specifieke hand te leren lezen. Je voedt de computer een bladzijde of 40, en daarna kan hij het zelf, met fouten, maar toch al redelijk goed. Om die eerste transcripties te maken, de fouten te corrigeren, en de teksten daarna te annoteren, gaan we gebruik maken van het vrijwilligersplatform Vele Handen.

Maar alles begint met scans, foto’s, en daarvoor moeten we op pad. We zijn in Vlaanderen om handschriften te selecteren, en zoveel mogelijk foto’s te maken of te laten maken. Op de UB in Gent besteden we onze energie vooral aan selectie (en wat is de keuze moeilijk) en kan de UB  ons vervolgens de scans leveren; de UB werkt heel graag aan collectieontsluiting voor lopend onderzoek. In het Rijksarchief in Kortrijk blijkt een aantal van onze teksten ook al hoog op het lijstje van archivaris Hendrik Callewier te staan, en is het mogelijk een aantal dingen binnenshuis voor ons te gaan scannen.  In het stadsarchief van Gent gaan we zelf aan de slag met de ‘scantent’ (zie foto) die Transkribus heeft ontwikkeld; een tentje met led licht vanbinnen.  Bovenaan zit een gat, waar een telefoon op past. Een app detecteert het omslaan van iedere pagina; het betekent dat we binnen een dag zo’n 16 delen van de geweldige kronieken van de zeventiende-eeuwse Gentenaar Jacques Billet  kunnen fotograferen. We trekken heel wat bekijks met onze tent. Na drie dagen zijn we 20 kronieken rijker; we zetten ze zo snel mogelijk op Vele Handen, en daarna op DBNL, voor iedereen die zin heeft er zelf mee aan de slag te gaan. U ook misschien?