Klaas Van Gelder (1983) is als onderzoeker verbonden aan de Vakgroep Geschiedenis van de Universiteit Gent. Tevens is hij bestuurslid van Werkgroep 18e Eeuw van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
recente columns:
gepubliceerd op 18 december 2019
(On)schuldige humor? Satire in de 18e eeuw en vandaag

Verslag van de debatavond van de Werkgroep 18e eeuw, De Krook (Gent), 16 oktober 2019

Een collega uit de Werkgroep 18e Eeuw en specialist terzake vertrouwde mij in juli laatstleden toe dat satire een uiterst dankbaar onderzoeksthema is: het is immer actueel en daarom bestaat er altijd veel publieke aandacht voor. Dat laatste geldt de laatste jaren zeker. Zondag met Lubach is in Nederland bijvoorbeeld een groot succes en met De ideale Wereld en De Raaskalderij heeft ook Vlaanderen zijn kanalen voor satire. Misschien net wegens die populariteit en impact lijkt het genre anderzijds toenemend onder druk te staan. De aanslag op de redactie van Charlie Hebdo in 2015 en het besluit van The New York Times in 2019 om niet langer politieke cartoons te publiceren in haar internationale bijdrage, illustreren hoe satirici vandaag dansen op een slappe koord. Controverse lijkt om elke hoek te loeren. Meer algemeen wordt er vaak en hevig gedebatteerd over politieke correctheid en waar er wel en niet mee mag worden gelachen.

Beide aspecten gaan ook op voor de 18e eeuw. Ook toen al waren satire en humor populair én voer voor discussie. Bovendien bloeit het historisch en letterkundig onderzoek naar humoristische teksten en afbeeldingen zowel in België als in Nederland. Daarom achtte de Werkgroep 18e Eeuw de tijd rijp om de brug te slaan tussen de eeuw van de Verlichting en de actualiteit. In haar publieksavond op 16 oktober stelde ze de grenzen van de humor centraal. De plaats van het gebeuren was de Krook in Gent, het nagelnieuwe en imposante gebouw dat onder andere de stadsbibliotheek huisvest. Stonden op het programma: twee lezingen en een podiumdiscussie.

Andrew Bricker (UGent) beet de spits af met een voordracht over de functionaliteit van satire. Tijdens de Golden Age of Satire (ca. 1680-1750) ontstond de overtuiging dat satire voor een betere samenleving zou zorgen. Via humor kaartte de satiricus de menselijke ondeugden aan en bouwde zo mee aan gedragsverandering. Mensen als toneelschrijver en literair criticus John Dryden gingen hiermee in tegen de heersende negatieve connotatie van humor. Lachen was in zijn ogen niet hetzelfde als uit-lachen. Toch bleef er onduidelijkheid bestaan over de manier waarop humor impact kon hebben. In dat verband hield Andrew Bricker een pleidooi voor wat hij de “Swiftiaanse theorie van satirische correctie” noemt. Swiftiaanse satire werkt niet onmiddellijk maar op subtiele wijze en op lange termijn. Jonathan Swift wekte bij zijn lezers vervreemding op, bijvoorbeeld door via de ogen van de lilliputters naar de werkelijkheid te kijken. Via de ontmenselijking van de lilliputters door de Brobdignagiërs dwong Swift zijn lezers tot reflectie. Gezien het slavernijdebat in de 18e eeuw was dit uiterst actueel.

Johanna Ferket (Uantwerpen/het Letterenhuis) vestigde de aandacht op Nederlandstalige komedie in de late 17e en vroege 18e eeuw, vaak van de hand van rederijkers. Nieuwe modegrillen als theedrinken en al te opzichtige kapsels werden in toneelteksten op de korrel genomen. Al te grote gelijkenissen met concrete publieke personen of personages als ‘de pastoor’ trachtte men echter te vermijden. Handige toneelschrijvers hadden hiervoor enkele trucjes. Door het verhaal in een verafgelegen stad of een ander tijdsgewricht te situeren, kon men een aanvaring met de autoriteiten vermijden.

Beide sprekers namen vervolgens deel aan een geanimeerde podiumdiscussie, kundig geleid door Ivo Nieuwenhuis (Radboud Universiteit Nijmegen). Ook Joris Snaet, huiscartoonist van De Standaard en de Campuskrant, nam aan het debat deel. Bij hem leeft het gevoel dat cartoonisten geleidelijk verworden tot illustratoren. Voor een deel wijt hij dat aan de ontzuiling waardoor kranten in Vlaanderen hun boodschap moeten verkopen aan een veel minder helder omschreven lezerspubliek dat veel minder dan vroeger in één levensbeschouwelijk vakje te plaatsen valt. Krantenredacties worden voorzichtiger, bepaalde vormen van humor worden minder vanzelfsprekend.

Het publiek van deze debatavond hoefde zeker niet passief te blijven en kon vragen stellen en nakaarten met de sprekers tijdens een receptie in het Krookcafé. Over één ding waren sprekers en aanwezigen het eens: het laatste woord over satire en humor in de lange 18e eeuw is nog lang niet gezegd en met het onderzoek en de publieke belangstelling zit het goed. En mijn collega indachtig ziet het er bovendien naar uit dat ook de controverse over de grenzen van toelaatbare humor nog niet meteen zal wegebben.