Op het eerste gezicht lijken moderne koninklijke families in Europa weinig op commerciële bedrijven. Ze produceren immers geen handelsproducten of verhandelbare diensten, ze concurreren niet echt met elkaar, en ze maken geen reclame op televisie. Toch vergelijken mensen te pas en te onpas monarchieën met het bedrijfsleven. In een recent verschenen populariserende documentaire over het Britse koninklijk huis, noemde de hoogleraar vroegmoderne geschiedenis en royaltykenner Jane Ridley het transnationale dynastieke netwerk van de Britse koningin Victoria een ’monarchale vakbond’. Op vergelijkbare wijze geven de Britten hun koninklijke familie ook wel de bijnaam ’the Firm’, dat dan weer doet denken aan de Nederlandse variant ’Oranje BV’. En Arjen Lubach stelde onlangs voor de Nederlandse monarchie te privatiseren om de oplopende kosten van het instituut tegen te gaan. Waarom leggen mensen zo graag het verband tussen koninklijke families en moderne commerciële bedrijven?
De vergelijking dient er in veel gevallen toe om de schijnbaar ouderwetse, onlogische en mysterieuze rituelen en ceremonies van hedendaagse monarchieën te begrijpen. Er zijn namelijk overeenkomsten tussen de monarchie als fenomeen enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds, die een vergelijking zinnig maken. Moderne bedrijven—met name familiebedrijven—hechten bijvoorbeeld net als vorstelijke families veel waarde aan de eigen ontstaansgeschiedenis en ’oprichterscultuur’. Zo is Gerard Heineken, oprichter van de gelijknamige brouwerij, een belangrijk onderdeel van de herinneringscultuur binnen het bedrijf. De Nassau-familie brengt op vergelijkbare wijze nog altijd de leidende rol die Willem van Oranje speelde tijdens de Tachtigjarige Oorlog in herinnering. In zowel familiebedrijven als monarchieën is er sprake van erfopvolging, en beide ontwikkelen strategieën die erop gericht zijn de volgende generatie klaar te stomen om het stokje over te nemen. Door koninklijke families als familiebedrijven te bestuderen, kunnen we de manieren waarop monarchieën in het heden opereren beter begrijpen.
Maar ook in de bestudering van dynastieke macht in de premoderne tijd is de vergelijking met moderne bedrijven eigenlijk helemaal niet zo vergezocht. Vanuit een modern perspectief zijn we geneigd de ’dynastieke familie’ weg te doen als een irrationeel en inefficiënt sociaal systeem voor de uitoefening van macht. Maar als dynastieke heerschappij zo inefficiënt en irrationeel was, hoe kunnen we dan verklaren dat dit systeem zo lang de belangrijkste bestuursvorm is geweest in Europa? In de beantwoording van deze vraag focust huidig onderzoek nog vaak op de familiehoofden en hun opvolgers. Daardoor dreigen we juist het zelfbeeld van de dynastieke leiders over te nemen. De vrouwen en andere familieleden speelden allemaal een belangrijke rol in dynastieke politiek, maar krijgen (belangrijke uitzonderingen daargelaten, waaronder dit recente project) nu nog te weinig aandacht. Willen we écht begrijpen waarom dynastieke heerschappij zo bestendig was, dan moeten we de familie niet langer verwaarlozen.
Familiebedrijfskundigen hebben dit goed begrepen. Zij tonen dat succesvolle familiebedrijven een lange termijn-oriëntatie combineren met een uitgekiend korte termijn-management van de familieleden. En dat daarbij idealiter niet iedere generatie het wiel opnieuw uitvindt, maar juist leert van de fouten en de successen van voorgangers. Ik ga de dynastie op dezelfde manier benaderen: als familiebedrijf. Dat is nog niet eerder zo gedaan, hoewel vroegmoderne dynastieën meer op particuliere corporaties leken dan op moderne publieke overheden. Een voorouder van koning Willem-Alexander, Willem Frederik van Nassau-Dietz, stadhouder van Friesland, gaf dit zelf toe. Op 23 april 1647 sprak hij met Abraham Roorda, een grietman in de Friese gedeputeerde staten. De stadhouder merkte in zijn dagboek op dat hij had gezegd: ’wij [het huis van Nassau] sijn maer particulire en kunnen ooverall terecht komen. Wij hebben onse goederen, Godtloff sulke reputatie, dat wij alletijt kunnen wel geraecken en door den oorloch voortkomen’. De Nassaus namen in veel opzichten een uitzonderingspositie in, maar ook dynastieën die meer dan zij verstrengeld raakten met vroegmoderne staatsvormingsprocessen, zagen land, titels en ambten als familiebezit en ontwikkelden strategieën om ze over de langere termijn veilig te stellen en door te geven aan de volgende generatie. Ze beconcurreerden elkaar en gingen soms vanwege verkeerde keuzes onderuit.
Door dynastieën als familiebedrijven te benaderen, en eens niet te focussen op de populaire anekdotische verhalen over wereldvreemde prinsessen en geschifte koningen, komt juist de rationale van het handelen van de families centraal te staan.
Mijn hypothese is namelijk dat prinselijke families net als familiebedrijven een ’corporate culture’ ontwikkelden om 1) continuïteit te garanderen, 2) de overdracht van sociaal, economisch en cultureel kapitaal zeker te stellen, en 3) belangrijke netwerken te behouden en uit te breiden. Dat lukte natuurlijk lang niet altijd, maar dat was wel het doel. De Nassau-familie in de periode 1550-1815 is een ideaal laboratorium om mijn hypothesen te testen. De familie leverde graven, vorsten en zelfs koningen: ze regeerde dus op verschillende niveaus. De familie opereerde in verschillende Europese gebieden, en streefde met wisselend succes uitbreiding van bezit, macht en status na. Verschillende takken van de Nassau-familie beleden drie verschillende geloven. En sommige takken bloeiden op, andere stierven uit. Door op deze ene familie te focussen, kan ik dus tegelijkertijd dynastieke macht onderzoeken op verschillende niveaus, in verschillende gebieden en binnen verschillende geloofsgemeenschappen. Mijn centrale vraag daarbij is: welke strategieën ontwikkelden de verschillende Nassau-takken om, als familie, macht te behouden en uit te breiden, en wanneer en waarom lukte dat wel of niet?
Ik kijk ernaar uit om met deze vragen aan de slag te gaan in mijn nieuwe NWO Veni-project ’Vorstelijke macht als familiebedrijf ’ (2018-2022).