gepubliceerd op 10 juni 2021
Elise Mathilde Essayprijs 2021: het winnende essay van Adriaan Duiveman

De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde heeft de Elise Mathilde Essayprijs 2021 toegekend aan Adriaan Duiveman voor zijn essay ‘Vloeibare grenzen’. De prijs bestaat uit een oorkonde en een geldbedrag van 10.000 euro. Het juryrapport kunt u via deze link inzien. De prijsuitreiking vindt later dit jaar plaats, maar u kunt hier alvast het winnende essay lezen.

 

Vloeibare grenzen

door Adriaan Duiveman, Radboud Universiteit

Het zwarte gat van de cameralens staart me aan, ik ben mijn tekst weer kwijt, en mijn laarzen zuigen zich vast in de modder. Wetenschapscommunicatie brengt je als historicus op bijzondere plekken, zoals schoolaula’s vol gapende tieners, of muffige archiefzaaltjes met luisteraars die je verhaal nog bijna zelf hebben meegemaakt. Nu sta ik in de Noordoostpolder, op een boerenerf, met een waadpak in een vijver.

Ik vertel in de camera over de amfibische cultuur van onze voorouders en over de ‘poldertaal’ waarmee we over waterbeheer spreken. De ‘amfibische cultuur’ is een concept van waterstaathistorica Petra van Dam. Met terpen, boten en noodzolders konden boeren hun koeien en kinderen snel in veiligheid brengen tijdens een watersnood. Dat ging zo tot diep in de negentiende eeuw, maar deze amfibische cultuur is nu vergeten. Nederlanders zien de geschiedenis van waterbeheer als een strijd tegen zee en rivieren. Niet dat dat verhaal zo nieuw is. Dichters en schrijvers vertellen het al sinds de zestiende eeuw.

Een kunstwerk zou tijdens mijn betoog worden ‘geactiveerd’, zo had de ontwerper achter de opnames bedacht. Het moment is daar. Achter me stapt kunstenares Maaike Fransen in het bruingroene water. Ze is het kunstwerk. Ze is een eendbootmens.

Of een mensbooteend? Of een eendmensboot?

Het kostuum van Fransen – een mix van duikerspak, opblaasboot en watervogel – is een conceptueel kunstwerk. De kunstenares en ik zijn aan elkaar gekoppeld door een paar hippe ontwerpers en architecten. Voor de digitale Dutch Design Week maken zij de reeks PolderTV. De serie wordt ook uitgezonden op Omroep Flevoland, in de avondcarrousel. De kijkers in Dronten en Lelystad kunnen het zich dus een hele avond afvragen. Bootmenseend? Menseendboot?

I

Als je denkt aan waterwerken, dan denk je aan de Oosterscheldekering, de Maeslantkering of de Afsluitdijk. Je denkt aan beton en staal, en het zilte nat dat ertegen opspat. In vergelijking lijkt de Pannerdense Kop niet veel: basaltblokken om een krib middenin de rivier, met een piepklein vuurtorentje erop. Volgeladen binnenvaartschepen slepen zich er traag langsheen. Ze steken maar net boven het water uit. Op Google Maps is de Pannerdense Kop een ‘toeristische attractie’, maar zelfs op deze warme herfstdag is er maar één fietser. Toch, voor de Nederlandse delta is dit punt essentieel. De Pannerdense Kop scheidt de Rijn. In 1771 tekenden Nederlandse provincies en het Pruisische Kleef een akkoord over hoe de kop eruit moest zien. Tot op de dag van vandaag verdeelt de krib het water tussen Waal en Nederrijn: 3:1. De Pannerdense Kop bepaalt hoe Nederland eruitziet.

Tien minuten fietsen vanaf de Kop en je staat voor de Sint Laurentiuskerk in Kekerdom. Haar smalle Gotische ramen steken af tegen de bonkige steunberen. Het gebedshuis is gemaakt van de rode bakstenen die al eeuwen aan de Waal worden gebakken van rivierklei. De Sint Laurentius is de enige kerk in Nederland die buitendijks staat. Wanneer de Millingerwaard overstroomt staat de kerk onder water, net als de graven binnen en op het kerkhof. In 1995 gebeurde dat nog. Op een kast in de sacristie is te zien hoe hoog het water stond, want de onderkant is verkleurd. De parochianen kozen ervoor om deze schade te laten zitten. Water hoort immers bij het leven buitendijks.

Op een witgestucte boerderij naast de kerk staat in sierlijke, zwarte letters NATURA SPECULUM CREATORIS: de natuur is het spiegelbeeld van de Schepper. In de schittering van de Waal zie je Gods hand. Maar is dat nog wel zo? De Waal is inmiddels getemd door de mens, met onder andere het waterwerk dat aan haar oorsprong ligt. Wat spiegelt die Pannerdense Kop?

II

In 1895 publiceerde de Duitse theoloog Hermann Gunkel het boek Schöpfung und Chaos in Urzeit und Endzeit. Het boek is al meer dan een eeuw oud, maar theologen, Bijbelwetenschappers en letterkundigen zijn er nog lang niet over uitgepraat. De centrale these van Gunkel is simpel. Als je Genesis, Openbaringen en een aantal andere Bijbelboeken naast Mesopotamische scheppingsmythen legt, dan zie je hetzelfde verhaal: een God strijdt met chaos, verslaat het monster, en schept daaruit orde. Scheppen is orde uit de chaos slaan.

Onderzoekers die Gunkel volgden vonden dit soort Chaoskampf-verhalen in allerlei klassieke mythen, van de oude Egyptenaren tot Ovidius. In Genesis is de strijd niet zo expliciet, maar het strijdmotief duikt ook op in andere plekken, zoals in Job en Psalmen. De chaos is daar niet alleen een draak of zeeslang, maar ook het domein van het monster: de Oerzee. Het oneindig strekkende water met zijn duistere diepten belichaamde in scheppingsmythen de ultieme wanorde. De zee biedt geen stabiliteit. Mensen kunnen er alleen tijdelijk verblijven, en nooit zonder gevaar.

Filosoof Bernard Nieuwentijt schreef in 1715 een pleidooi om ‘ongodisten’ te overtuigen van het bestaan van God. Als ze goed om zich heen keken, zo beweerde hij, moesten ze wel in de Schepper geloven. Immers,  zonder Hem hadden ze überhaupt niet in Nederland kunnen rondlopen. Kijk maar naar de duinen. Menselijk leven in de delta was te danken aan de ‘Groot en Aanbiddelyk Ingenieur dese landen’ die hen met de zandbulten ‘heeft willen fortificeeren, tegen een geduurigh haar bestormenden en bovenden bedenken magtigen Aanvaller’: de zee. Nieuwentijt verhaalt een Chaoskampf.

Nieuwentijts chaosstrijd was vooral metaforisch. In de Nederlandse Republiek doceerden de dominees dat God ex nihilo schiep, dus uit het niets. Het idee dat God de zee moest verslaan om orde te scheppen was ongehoord. Immers: als Hij alles schiep, had Hij ook het water geschapen, en je kan niet tegen je eigen creatie knokken. Maar nu God niet de held was die het water versloeg, zagen mensen zichzelf als de helden van hun eigen Chaoskampf. Zij waren diegenen die de chaos van water bedwongen en temden.

In een cartouche van een kaart van het hoogheemraadschap Kennemerland (eind zeventiende eeuw) houdt een mysterieus vrouwfiguur twee mannen met een rood lint geketend. Deze gevangenen zijn Neptunes en een riviergod. Aan de voeten van Neptunes liggen, naast zijn gebroken drietand, vier kinderhoofdjes: de windrichtingen. Het rode lint is ook in hun monden gepropt. Dit was hoe de functionarissen van het Kennemerland zichzelf zagen. Zij hadden de natuur gekneveld. Een engeltje houdt een bouwtekening van een sluis omhoog, een ander allegorisch figuur draagt een miniatuurmolen. In deze cartouche is duidelijk waaraan de Kennemerlanders hun autoriteit ontlenen: techniek.

De geknevelde zee, rivier en windrichtingen in de cartouche laten zien dat de techniek niet zachtzinnig was. Er zat een gewelddadig randje aan, in ieder geval in de verbeelding. Advocaat en amateuringenieur Nicolaas Listingh schreef in 1705 een technologisch traktaat voor verbetering van de Diemerdijk bij Amsterdam. Het boekje gaat over bouwmaterialen, de perfecte hoek van de helling en hoe men riet moest planten. Het is niet per se spetterend leesvoer. Toch maakt Listingh in de eerste bladzijden van het traktaat duidelijk dat dit alles onderdeel was van een groot, episch verhaal: de strijd tegen het water. In dit gewapende conflict, zo stelt de advocaat, zijn dijken als fortificaties, en de zee is de vijand. En hijzelf? Hij was een ‘zee-soldaat’.

III

Ruim twee eeuwen later. Halifaxen vliegen over verduisterd Nederland met 6.000 kilo aan bommen aan boord. Ze zijn op weg naar het Ruhrgebied. Wellicht werkte geograaf en historicus Ruud Cools ondertussen achter geblindeerde ramen aan zijn boek. Hij is er in de Tweede Wereldoorlog mee begonnen. Strijd om den grond in het lage Nederland kwam uit in 1948, maar de oorlogssfeer is er nooit uit verdwenen. Alles in het boek is een strijd.

Na een paar bladzijden IJstijd introduceerde Cools de eerste hoofdpersonages in zijn verhaal. Het waren de terpenbouwende Friezen. De geograaf eindigde zijn boek met een pleidooi voor de herpoldering van de Wieringermeer. Duitse soldaten hadden deze polder op 17 april 1945 met twee explosies in de Wieringermeerdijk onder water gezet. Dit was een drama voor Cools, die de polder beschouwde als ‘onze grootste, modernste en technisch meest geperfectioneerde overwinning op de zee’.

Het verlies illustreerde toch ook een centrale les in zijn geschiedenis. Cools besluit zijn boek met de woorden Luctor et emergo, nunc et semper: Worstel en kom boven, nu en altijd. De zege is nooit definitief. ‘In permanentie ligt de zedelijke kracht van dien strijd,’ betoogde Cools, die een ‘onafgebroken inspanning van lichaam en geest’ vergde ‘om het verworvene te handhaven en te veredelen’. Nederlander-zijn betekende altijd werken voor je land. De grenzen van land en water waren veranderlijk, maar in de constante grensbewaking vond Cools de stabiliteit voor de Nederlandse identiteit.

Toch is Strijd om den grond niet cyclisch. De geschiedenis van de inwoners van de Nederlandse delta was niet een herhaling van zetten. De Friese terpbewoners waren defensief, zo beweerde Cools. Ze vluchtten op hun kunstmatige heuvels wanneer het water weer eens over het land stroomde. In de eeuwen die volgden zetten kloosterlingen en de eerste waterschappen het offensief in. Ze bouwden dijken, ze wonnen land. Maar de overwinningen bleven tijdelijk. Overstromingen toonden, zo schrijft Cools, dat ‘de strijdende gemeenschap zich nog bevond op de onderste sporten der technische ladder’. Ze hadden nog maar ‘eenvoudige wapenen’: spaden, vorken en brancards om klei op te vervoeren. Toch trok Cools vanaf dat moment een stijgende lijn. Dijken werden sterker, molens maalden polders droog. Deze technologie toonde in de zestiende eeuw ‘de opgang van ons volk’, en daar stopte het niet. Zijn laatste hoofdstuk was getiteld: ‘De zege van het heden’.

IV

Terwijl we verder stijgen op Cools technische ladder daalt onze bodem. Doordat we onze landen bemalen en leegpompen, trekken we vocht uit de veengrond, waardoor deze krimpt. Dit heet ‘inklinken’. Daarnaast zorgt het indijken van land ervoor dat er geen overstromingen meer voorkomen die slib achterlaten. De bodemdaling is al eeuwen aan de gang, maar het probleem wordt door de zeespiegelstijging nog urgenter.

In zijn boek Why things bite back heeft technologiehistoricus Edward Tenner het over het ‘wraakeffect’: wanneer je eenmaal een uitvinding hebt gedaan om een probleem op te lossen, komt er altijd een ander probleem voor terug. Zo werkte het met ons bedijken en bemalen ook. We kunnen niet anders dan doorpompen, meer techniek ontwikkelen of zelfs een nieuw eiland voor de kust maken. En er is nog één andere oplossing. Maar die oplossing gaat echt pijn doen.

In de NRC van 5 december 2018 betoogde een groep geologen dat we delen van Nederland moeten opgeven. We moeten meer waterige chaos toestaan binnen de grenzen van ons ordentelijke Nederland. In het klein werd dit al gedaan in het Ruimte voor de Rivierprogramma, waarbij weilanden overloopgebieden werden bij hoogwater. Volgens de wetenschappers in de NRC was dit nog maar het begin. Toch, dit soort projecten stuiten op veel weerstand bij burgers. Naast economische belangen speelt een culturele factor hierin een essentiële rol: het past niet in het verhaal dat wij over Nederland vertellen. Land teruggeven aan het water voelt als het wuiven met de witte vlag naar onze aartsvijand.

Waterstaatsorganisaties spraken in brochures en TV-spotjes niet meer over ‘strijd’, maar over ‘werken met water’ en ‘leven met water’. De campagnes hebben maar weinig effect. In krantenbanken komt ‘strijd tegen het water’ nog vele malen meer voor, en ‘leven met water’ nauwelijks. We kunnen maar moeilijk afstand doen van onze nationale Chaoskampf. Grenzen die zijn bevochten zijn moeilijk te verschuiven. Zeker als de grenzen zelfs vloeibaar worden. Zeker als we geen goddelijke controle meer over hen hebben met onze Pannerdense Kop. Dan krijg je de watergrens op de kast in de sacristie van de Sint Laurentiuskerk in Kekerdom.

Mijn ouders belden me bezorgd op na de uitzending van PolderTV. ‘Wat is ze nou? Wat stelt dit nou weer voor?!’ Die vragen stelden veel vrienden me ook, maar dan schaterlachend. Kunstenares Fransen had ze allemaal, peinzend of grinnikend, aan het denken gezet. Zij had de chaos omarmd in plaats van bevochten, zoals de boeren in de negentiende-eeuw dat ook moesten doen. Want als je moet leven tussen water en land, dan zijn de grenzen ook niet altijd duidelijk. Dat leer je van een booteendmens. Of menseendboot. Of eendbootmens.

 

Dit essay vloeide voort uit mijn promotieonderzoek binnen het NWO Vici-project Dealing with Disasters onder leiding van prof. dr. Lotte Jensen. Ik bedank Jilt Jorritsma voor zijn behulpzame commentaar.

Foto: Sabine Rovers