Op 6 juni 1648 stuurt Maria Hoeufft-de Witt haar broer Johan een bezorgd briefje. De 23-jarige Johan is dan nog geen raadpensionaris maar advocaat bij het Hof van Holland in Den Haag. De brief van Maria ontvangt Johan op het moment dat hij inwoont bij de advocaat Johan van Andel in de Nieuwstraat in Den Haag. Zie hierover ook het blog van Jean-Marc van Tol. Johans oudere zuster Maria is dan al zeven jaar getrouwd met Diederik Hoeufft, lid van de Oudraad van Dordrecht en bewindhebber van de West-Indische Compagnie.
Maria schrijft Johan dat hun zuster Johanna en zwager Jacob van Beveren (heer van Zwijndrecht) met hun dochtertje Anna naar Utrecht zijn gegaan om naar haar beentjes te laten kijken. Wat daar precies aan mankeert, is onduidelijk. Over dit dochtertje Anna weten we alleen dat zij in 1644 is geboren, een sterfdatum is niet bekend. Echt oud zal ze niet geworden zijn, want ze komt verder niet meer in de documenten rond De Witt voor.
Verder maakt Maria zich zorgen om het welzijn van hun vader. Vader Jacob (1589-1674) heeft net een moeilijke periode achter de rug. Als burgemeester van Dordrecht is hij in de problemen geraakt met de lokale gilden. Tot twee keer toe heeft men hem in zijn huis in Dordrecht belaagd. De rust is op het moment van Maria’s schrijven nog niet helemaal teruggekeerd. Kennelijk heeft ze in haar zusters huis een brief van Johan gevonden, waaruit ze heeft opgemaakt dat het niet goed met vader gaat. Bezorgd vraagt ze of Johan haar daarover het liefst nog dezelfde dag het laatste nieuws wil sturen. Als lieve, zorgzame zus stuurt ze haar jongste broertje met de brief een doos beschuitjes mee.
Transcriptie van de brief:
Mijnheere ende broeder, Alsoo mon frère ende ma soeur Van Swijndrecht eergisteren eens naer Utrecht sijn gegaen om de beentjens van Anna aen den meester aldaer te laten sien, ende wij verlangende naer de dispositie van ons eerwaerde vader en oock denckende of UE iet mocht onbieden, soo hebbe de vrijheit genomen van UE brief te openen. Waeruit sien dat ons eerwaerde vader weder niet wel en is, ’twelck ons becommert maeckt. Versoeck derhalven dat UE ons bij alle gelegenheit tijdinge laet hebben. Hope vanavont met den bode noch een b[ri]iefken te ontfangen. Soude oock geschreven hebben, maer de bode en is hier niet aen geweest. Wij verwachten mon frère en ma soeur Van Swijndrecht vanavont of morgen wederom.
Hiernevens gaet een doos met beschuitjens, hope UE wel bevallen sullen.
Hiermede sal UE naer mijne gebiedenisse bescherminge des Heeren bevelen, blijvende,
UE geafectionneerde suster Maria de Witt
Den 6en junii [1648]
[adressering:] Mijnheer,
Mijnheer mr. Johan de Witt, ten huyse van den heer advocaet van den Andel in ’s Gravenhage. Met een doos.