Nog voordat ik op zaterdagochtend het Teylers Museum binnenstapte, was ik er al van onder de indruk. Maar zelfs de rijzige voorgevel kon me niet voorbereiden op het prachtige achttiende-eeuwse interieur dat ik binnen aantrof. Een uitermate geschikt decor voor het vijftigjarig jubileum van de Werkgroep 18e Eeuw, en een goed voorteken van de eerste activiteit van de werkgroep waar ik als kersvers lid aan deelnam.
Na het ochtendprogramma - de algemene ledenvergadering en de jubileumlezing van Wijnand Mijnhardt - was het tijd om te kiezen welke presentaties en workshops ik wilde bijwonen tijdens het middagprogramma. En hoewel ik over het algemeen niet zo snel last heb van keuzestress, sloeg bij mij toch even de twijfel toe over wat ik moest kiezen. Om alvast een beter beeld te krijgen van de onderwerpen van de presentaties, begaf ik mij al tijdens de lunchpauze naar de verschillende zalen om de boel te verkennen.
Uiteindelijk viel mijn keuze op de presentaties in de bibliotheek. Omdat de Leeszaal en Opkamer normaal niet toegankelijk zijn en omdat mijn hart nu eenmaal sneller gaat kloppen van oude boeken, was dit geen moeilijke beslissing.  Eerst werd ons in de Opkamer een aantal wonderschone exemplaren getoond van achttiende-eeuwse overzichtswerken over vissen, met tal van paginagrote  en kleurrijke illustraties. Dit maakte mij vooral nieuwsgierig naar de massa’s andere boeken die in de ruimte stonden, van verhandelingen over Groot-Brittannië tot entomologische overzichten.
Hierna verplaatsten we ons naar de Leeszaal, waar we ons samen met Eléa de la Porte inleefden in de prijsvraagcommissie van Teylers Tweede Genootschap. We bekeken een handgeschreven verhandeling van Jan Brouwer over de vraag of men de achttiende eeuw met recht ‘verlicht’ kon noemen en volgden het proces dat voorafging aan het drukken van zijn ingestuurde manuscript.
Na een korte pauze begaf ik mij naar de Tweede Schilderijenzaal, waar ik samen met een polyfoon gezelschap een aantal heuse achttiende-eeuwse hits heb leren zingen onder begeleiding van Jelma van Amsersfoort en Sigurd van Lommel. Zo zongen we over de verloren liefde van de klagende Nimf Klimeen en deden cruijffiaanse wijsheden op als ‘Niets is op aerd Standvastig, / Dan de Onstandvastigheid.’
Voor de afsluiting begaven we ons weer naar de gehoorzaal, waar door drie verschillende generaties achttiende-eeuwonderzoekers werd gereflecteerd op het onderzoek naar de achttiende eeuw in Nederland en België. Zo wierp Joris Oddens de vraag op hoe lang de lange achttiende eeuw wel niet mocht zijn (en als het aan hem lag kon het niet lang genoeg) en Wyger Velema sprak zijn mening uit over de achttiende-eeuwse culturele productie die dan wel niet ‘het Absolute Niets’ vertegenwoordigde, maar nu toch ook niet bepaald je van het was. Hoewel ik deze mening niet per se deel, ben ik het voor de volle honderd procent met hem eens dat Rhijnvis Feith zeker geen Goethe was.
Toen de dag ten einde liep en het gros van de lange achttiende-eeuwers aan de borrel begon, begon ik aan de lange weg huiswaarts en mijmerde nog even wat over het Absolutie Niets. Dat Absolute Niets dat zo’n groep mensen op de been wist te brengen, dat het Teylers Museum er bijna van overliep.