Johan Koppenol is hoogleraar in de Oudere Letterkunde aan de Vrije Universiteit. Hij publiceerde onder andere 'Het Leids Ontzet. 3 oktober 1574 : door de ogen van tijdgenoten' (2002) en bezorgde met Ton van Strien 'De Gedichten' van P.C. Hooft (2012). Momenteel werkt Koppenol aan een biografie van Jacob Cats.
recente columns:
gepubliceerd op 20 februari 2018
Een gebbetje met de dood

Cats heeft al de naam vervelend te zijn, en dan gaat deze column ook nog over de oude Cats – dat vereist een zekere zelfoverwinning. De titels van zijn late werk alleen al: Doot-kiste voor de levendige, t’Samen-sprake tusschen de Doodt en een Oudt Man, t’Samen-spraeck tusschen Ziel en Lichaem, Tachtigh-jarige bedenckingen, Twee-en-tachtigjarig leven… Het is verleidelijk het oordeel alvast maar uit te spreken voordat je het allemaal gelezen hebt: toen Cats zich eenmaal hoogbejaard op Sorghvliet had teruggetrokken raakte hij geobsedeerd door de naderende dood en zeurde en zeverde hij zichzelf naar het einde.

Toch hebben ook die op de dood gerichte teksten soms hun aardige kant. Neem nu t’Samen-sprake tusschen de Doodt en een Oudt Man. De insteek is zoals we die kennen uit de Elckerlyc: de Dood komt zich melden bij de Oude Man omdat het zijn tijd is – en uiteraard maakt het beoogde slachtoffer bezwaren: hij wil nog wat tijd om zijn zaken te regelen, hij is nog levenslustig terwijl er genoeg anderen zijn die verlangen naar het einde, laat de Dood daar maar mee beginnen, enzovoort. Het kibbelt wat over en weer, tot het gesprek bepaald de onaangename kant opgaat wanneer de Oude Man de Dood begint uit te foeteren: ‘Uw’ kale kop en heeft geen hersens in’ werpt hij niet zonder snedigheid voor de voeten. Toch lukt het de twee om het gesprek gaande te houden en wat volgt is een uitgebreid college stervenskunst, inclusief beschouwingen over reïncarnatie. De Oude Man ontpopt zich al doende tot een ideale leerling die zelfs zo graag wil sterven dat de Dood hem nog maar even laat.

Het onbevangen geruzie met de dood heeft wel iets, en het kan nog beter. Wat weinig mensen weten is dat deze tekst eigenlijk niet tot Cats’ ouderdomswerken behoort. De t’Samen-sprake tusschen de Doodt en een Oudt Man werd namelijk al in 1640 gepubliceerd als inlassing in Jacobus Lydius’ Vrolycke uren des doods (ook al zo’n titel trouwens). Cats was toen ruim zestig, voor die tijd inderdaad al een oud man.  Ook in de kortere versie van 1640 stuit de Dood op een onwillig slachtoffer. Het begin van de tekst loopt parallel met de versie uit de Wercken, maar na het gekibbel neemt de tekst een verrassend andere wending, als de Oude Man een onvoorziene kaart trekt: hij legt uit dat hij de Dood alleen maar in het ootje zit te nemen met zijn verzet. Hij wilde hem alleen maar een beetje stangen en uithoren, in werkelijkheid is hij helemaal klaar voor zijn laatste reis. Geintje….