In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Menno ter Braak en Omar Khayyám
Om de zoveel tijd is het crisis – heden corona, morgen een ander onheil. Ik heb er al heel wat zien komen en gaan. De Koreaoorlog met z’n hamsterwoede die maakte dat de ingeblikte groente nog jaren op het menu bleef staan. Vervolgens de Suezcrisis, de Hongaarse opstand, de bouw van de Muur, de Zevendaagse Oorlog, de afloop van de Praagse Lente, de oliecrisis van ’73, Tsjernobyl, de Wallstreet Crash van 1987, de Eerste Golfoorlog en de Val van de Twin Towers. Ze stuwden de adrenaline op, hevig heviger hevigst, maar nooit zo hevig als in oktober 1962, toen Chroesjtsjov en Kennedy niet voor elkaar wilden wijken en met de vinger bij de rode knop klaar zaten. Het voelde als het absolute einde, the Eve of Destruction zoals het heette in een protestsong van Barry McGuire. Toen op een van die oktoberdagen alle middelbare scholieren van ons provinciestadje een lang van tevoren gepland middagconcert van het Brabants Orkest bijwoonden, stond Beethovens ouverture Egmont op het programma. Sindsdien kan ik dat stuk niet meer horen zonder in mijn verbeelding de atoompaddenstoel te zien oprijzen.
Wat te doen als de Apocalyps onafwendbaar lijkt? Menno ter Braak maakte er op 14 mei 1940 zelf maar een eind aan, en met hem nog enige honderden andere Nederlanders. Anderhalf jaar eerder, toen de Tweede Wereldoorlog tijdens het Münchener vierlandenoverleg nog even werd uitgesteld, was hij na thuiskomst in de tuin gaan zitten, ‘starend en rookend als een man, die de laatste dagen van de wereld opzuigt’. Daarmee bevestigde hij wat hij zich al had voorgenomen in de slotregels van zijn autobiografisch essay Politicus zonder partij (1933). Mocht de dood zich onverwacht aankondigen, dan wenste hij zich ‘een laatste pijnloze middag in de plantaardige stilte van een dorpstuin en, misschien, een gesprek met mijn vrienden van weinig woorden en veel zwijgen, ver van alle wetenschap’. Het doet denken aan de gedichten van Omar Khayyám, de Perzische neef van de bijbelse Prediker.
Ah, with the Grape my fading life provide,
And wash the Body whence the Life has died,
And lay me, shrouded in the living Leaf,
By some not unfrequented Garden-side.
Jaap Goedegebuure