gepubliceerd op 22 december 2020
Over de jaren heen lezen 70: Gezicht op Kerstmis

In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.

Gezicht op Kerstmis

Herfstnevels. De nutteloze geilheid der namiddagen.
De getuchtigde kapper. De geknielde pianist.
Een opbeurend woord hier, een kwinkslag daar,
zo gaat het tenslotte, het leven stelt zijn eisen.

Met deze vier onsterfelijke regels begint Gerard Reve’s gedicht ‘Gezicht op Kerstmis’. Toepasselijk voor de tijd van het jaar. Mij kun je er het hele jaar voor wakker maken, net zoals ik niet per se tot 22 december hoef te wachten om De avonden weer eens te lezen.

‘Gezicht op Kerstmis’ is een puntgaaf voorbeeld van Reve’s vermogen om in een volstrekt banaal huis-, tuin-  en keukentafereel een gordijn open te trekken en zicht te bieden op ‘Gods gruwelijke majesteit’, zoals het in een van zijn andere gedichten heet. In dit geval is de scène niet enkel banaal, maar vanwege de suggestie van wreedheid en onderwerping ook vervreemdend, uncanny, gedrenkt in een zweempje Harold Pinter, de toneelschrijver die Reve meer dan eens heeft vertaald.

Jan Eijkelboom, net als Reve een geschoolde happer, zei eens dat hij de alcohol nodig had om de metafysische diepten te kunnen ervaren die hij als dichter nodig had. Zo is het maar net. En daarom eindigt ‘Gezicht op Kerstmis’ aldus:

Ik wil een gedicht schrijven op God zijn verjaardag.
Wanhopig drinkend onder keukenlicht
zie ik U buiten, Zegevierende,
Zoon, die de Dood zijt, Troost, Vergetelheid.

Jaap Goedegebuure