gepubliceerd op 14 november 2020
Over de jaren heen lezen 59: De held van Spionkop

In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.

De held van Spionkop

In veel Nederlandse steden vind je straten die heten naar staatslieden en generaals die tussen 1899 en 1902 de leiding hadden bij het verdedigen van de zogeheten boerenrepublieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat tegen de Britse annexatiedrift. Je komt er namen tegen als Botha, Cronjé, Steyn, De La Rey en De Wet. Hoewel onze regering te laf was om het Afrikaner broedervolk te hulp te snellen toen het door het perfide maar ook zeer machtige Albion werd gemangeld, en in plaats daarvan minstens zo angstvallig haar neutraliteit en handelsbelangen bewaakte, was de publieke opinie en masse op de hand van de Zuid-Afrikaanse helden. Ook vooraanstaande en internationaal zichtbare auteurs als Albert Verwey en Frederik van Eeden getuigden van hun solidariteit. Toen er ten behoeve van alom uit de grond gestampte nieuwbouwwijken werd gezocht naar straatnamen, lagen die voor het grijpen, ongeacht het feit dat Transvaal en Oranje-Vrijstaat inmiddels waren verslagen en bij het Empire ingelijfd.

Wel verbaast het me nu dat er ten tijde van het anti-apartheidsactivisme van een halve eeuw geleden nooit een beweging op gang is gekomen om de schandvlek van die naamgeving uit te wissen. Als je korte metten wil maken met de verheerlijking van akelige kolonisatoren als Coen en Van Heutsz en slavenhandel bevorderende admiraals als Witte de With en Michiel de Ruyter, waarom dan white supremacists als Botha e tutti quanti gespaard?  Het zal wel uit onwetendheid zijn gebeurd.

Omstreeks 1955, toen de witte Afrikaners nog onze geliefde broeders en zusters waren en het institutionele racisme aan de Kaap door kerk en staat werd vergoelijkt, verkeerde het leesverslaafde kind dat ik was volledig in de ban van de Zuid-Afrikaanse vrijheidsoorlog. Lijfelijk woonde ik in een van de vele Paul Krugerstraten die Nederland telde, maar mijn geestelijk domein bevond zich in de romans van de in zijn tijd immens populaire Louwrens Pennings (1854-1927). Bij titels als De held van Spionkop, De leeuw van Modderspruit, De verkenner van Christiaan de Wet en De overwinnaar van Nooitgedacht begon mijn jongenshart steevast sneller te kloppen. Weliswaar had Pennings nooit een voet in Zuid-Afrika gezet, maar dat belette hem niet om in felle kleuren de taferelen van de Anglo-Boerenoorlog op te roepen, hoe de helden vanachter een koppie de rooinekken met hun Mausers het vuur aan de schenen legden.

Ik deelde de liefde voor het werk van Pennings met mijn vader, en denk zelfs dat hij me het heeft aangeraden. Toen ik hem in 2003 meenam op een rondreis door Zuid-Afrika – ik was inmiddels al zo’n tien jaar kind aan huis bij het land en zijn bewoners en er goed van doordrongen geraakt hoe fout Pennings eigenlijk was – kwamen we in de Drakensbergen langs Spionkop, waar zich een befaamde veldslag tussen Boeren en Britten had afgespeeld. Ik heb mijn vader, op dat moment 84 jaar oud, nog nooit zo ontroerd gezien. Dat hij dat nog mee mocht maken! Uit piëteit zag ik er maar van af om hem te onderhouden over het verdere verloop van de Zuid-Afrikaanse geschiedenis.

Jaap Goedegebuure