gepubliceerd op 7 november 2020
Over de jaren heen lezen 57: De ultieme vergaarbak

In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.

De ultieme vergaarbak

Na Annie Schmidt, Godfried Bomans en Simon Carmiggelt wordt nu ook Gerrit Komrij bijgezet in de dundrukreeks van uitgeverij Van Oorschot. Het zet een flink uitroepteken achter zijn knuffelbaarheidsgehalte, en dat zou je hogere ironie mogen noemen. Als Komrij ergens voor paste, dan wel voor de rol van publiekslieveling.  Provoceren, schoppen tegen heilige huisjes, stangen en jennen, hij deed het maar al te graag, allereerst omdat hij het vond passen bij wat hij als een missie zag, maar ook omdat hij stiekem veel plezier beleefde aan zijn fraai gestileerde scheldkanonnades. Een leven waarin men alleen maar zoete broodjes bakt en elkaar met lauwe thee begiet vond hij niet de moeite waard. Wat dat betreft was hij een waardige opvolger van Lodewijk van Deyssel en W.F. Hermans, taalvirtuozen die van het kwetsen een kunst hadden gemaakt. In één opzicht liet Komrij die twee polemisten ver achter zich: zijn publiek was vele malen groter dan de betrekkelijk kleine lezersschare waarvoor Van Deyssel en Hermans optraden. Zijn epigonen, die nog tijdens zijn leven in steeds grotere getale een eigen stek als columnist of criticus kregen, moeten Komrij dan ook dankbaar zijn. Hij was het die het beledigen salonfähig maakte en er een breed forum voor wist te creëren, helaas met het gevolg dat het middel vanwege de verdunning aan kracht heeft ingeboet.

Als columnist van het destijds veelgelezen weekblad Vrij Nederland en het nog altijd veelgelezen NRC Handelsblad werd Komrij een Bekende Nederlander. Aan die media hoefde hij geen mijmeringen à la Carmiggelt of snaakse stukjes in de trant van Bomans en Annie Schmidt te leveren; hij mocht ongeremd zijn gal spuwen over alles wat hem niet zinde. De ultieme vergaarbak vormt een representatieve dwarsdoorsnee van de mikpunten in Komrij’s klaag- en kankerrepertoire: het armzalige peil van de vaderlandse literatuur en het al even beroerde televisieaanbod, de gruwelen van de moderne architectuur, de bemoeienis dan wel de onverschilligheid die kunst en cultuur van overheidszijde ondervonden, het  christendom in zijn diverse verschijningsvormen, de new age-achtige spiritualiteit, de homoscene en, last but not least, ook het feminisme, betiteld als ‘de onwelriekende gleuvenbrigade’. Naderhand wilde Komrij wel kwijt dat hij met die weinig vleiende aanduiding enkel had gemikt op de militante vleugel van het vrouwenbevrijdingsfront. Daar dacht je wel eens geluiden te vernemen als zouden ‘alle mannen op staande voet gecastreerd dienen te worden.’ Gelukkig, verzuchtte Komrij naderhand, was dat soort feminisme inmiddels van de aardbodem verdwenen.

Echt van de aardbodem verdwenen is de dichter Bertus Aafjes, in Komrij’s beleving ‘ een uit de kluiten gewassen koekkoek die brutaal om het arendsnest cirkelt’. Het kon nog erger, bijvoorbeeld toen Rita Verdonk aan de beurt was: ‘Een in haar motoriek ietwat boerse vrouw met beperkte verstandelijke vermogens.

Ik kreeg ook wel eens een zweepslag van Komrij, niet zo striemend als de zojuist vermelde, maar toch. Daarom viel het me extra op dat hij zo vriendelijk, hoffelijk, ja zelfs bijna onderdanig kon zijn wanneer ik hem in het wild tegenkwam. ‘In het wild’ bedoel ik letterlijk. Negentien jaar geleden vertoefden Komrij, ik en nog tientallen andere letterkundigen op een neerlandistisch congres in de Zuid-Afrikaanse game lodge Dikhololo. In de speech die hij daar hield werd de lokale dichteres en critica Joan Hambidge uitgemaakt voor heks omdat ze het had gewaagd kritiek uit te oefenen op Komrij’s bloemlezing uit de Afrikaanse poëzie. Maar ik mocht heel gezellig met hem op safari bij de daar rond hangende antilopen en giraffen en was getuige van het verrukte gekir van deze dierenvriend zodra hij in de bush weer eens een bambi ontwaarde. Knuffelbaar? Ja, toch wel een beetje.

Jaap Goedegebuure