gepubliceerd op 19 september 2020
Over de jaren heen lezen 43: W.G. van de Hulst jr.

In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.

W.G. van de Hulst jr.

Wat ik als beginnende lezer van zo’n zes à zeven jaar gretig tot me nam, dankte zijn smaak in niet geringe mate aan de begeleidende beelden. De meest indringende stonden in een paar oeroude, zowat uit de band hangende boeken die afkomstig waren uit het bezit van mijn overgrootvader van moederszijde, een Thoolse plattelander die zich in zijn vrije tijd onledig hield met de gedichten van Cats en Ten Kate en de door Flavius Josephus beschreven geschiedenis van de Joodse opstand tegen de Romeinse overheersers. In dat laatstgenoemde boek kwam ik behalve de kwitanties van de losse afleveringen ook een illustratie tegen die me altijd is bijgebleven. Tijdens het beleg van Jeruzalem, in het jaar 70 na Christus, is de honger onder de stedelingen zo groot dat een vrouw haar zuigeling slacht en braadt. Soldaten die op de geur afkomen worden door haar uitgenodigd om een hapje mee te eten, maar deinzen vol afschuw terug als ze zien wat de pot schaft. Ik kan me het beeld, en dus ook het verhaal, nog zo voor de geest halen, net als een prent, door mij aangetroffen in een beknopte samenvatting van de vaderlandse geschiedenis, die weergeeft hoe de ketterse pastoor Jan de Bakker in Den Haag wordt verbrand. Als het maar horror was, dan leefde ik op.

Ook taferelen die minder nadrukkelijk door gruwelijkheden werden gedomineerd riepen in mijn ontvankelijke kinderziel huiver op. Mijn kinderbijbel, van de hand van Johanna Kuiper, bevatte tekeningen van W.G. van de Hulst jr., de zoon van de vermaarde jeugdboekenauteur. Net als zijn vader, die door de al even gevoelige lezer Maarten ‘t Hart wel is beticht van de niets ontziende manier waarop hij zijn lezertjes bestookte met dood, ellende, armoede, bedrog en andere verschijningsvormen van het Kwaad, had junior een zekere neiging tot het macabere. Vooral  één tekening bezorgde me koude rillingen en slapeloze nachten. Hij begeleidde het verhaal over de opwekking van het dochtertje van Jaïrus. De verstarde gestalte van Jezus, die als een spook vanuit de schemer opdoemt, en het krijtwitte gezicht van het meisje dat omzoomd door zwart haar tegen de peluw aan ligt, trokken me mee naar de zuigende afgrond van het Niets.

Gek genoeg heb ik naderhand een afkeer gekregen van geïllustreerde romans en verhalen, om maar te zwijgen van de verstripte literatuur die al hoe meer in zwang is geraakt. Aan mijn eigen verbeelding had ik meer dan genoeg.

Jaap Goedegebuure