gepubliceerd op 25 juli 2020
Over de jaren heen lezen 27: Kaas

In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.

Kaas

Sinds ik in klas drie van het gymnasium een spreekbeurt over Kaas moest houden, ben ik aan Elsschots roman verknocht. Ik mag er graag uit citeren of naar verwijzen. Ik heb er zelfs een levensles aan overgehouden: doe niet als Frans Laarmans! Reken je zelf niet rijk bij het opzetten van een lucratief lijkend handeltje waar je niet de vaardigheden voor hebt. Je kan zo maar met een onverkochte voorraad blijven zitten en jezelf gedwongen zien om met hangende pootjes naar je oude werkgever terug te keren.

Ooit kreeg ik de kans om Kaas bij wijze van gemeend advies én als gemeen grapje uit te spelen tegen een collega die naast zijn academische bezigheden nog allerlei andere besognes en nevenwerkzaamheden had. Hoewel hij met zijn warrige haardos, slordig geschoren en diep gegroefde wangen, donkerbruin gerookte vingers, morsige kleding, afgetrapte schoenen en uitgelubberde sokken meer leek op een sjacherende woonwagenbewoner dan op een respectabele beoefenaar van de harde wetenschap, kon hij zich jaren lang laten gelden als een van de meest invloedrijke en machtige intellectuelen die de Amsterdamse grachtengordel rijk was. Hij was niet alleen verschrikkelijk slim, maar ook uitgekookt. Bij het uitvoeren van zijn goed gevulde agenda maakte hij beurtelings gebruik van powerplay, poker en bluf. Maar hij zette ook met veel succes zijn charme en humor in. En dan was hij ook nog eens enorm belezen, deze held die ook postuum geknipt is voor een glansrol in een schelmenroman die ik graag zou schrijven als ik er de tijd en het talent voor had.

Dit picareske personage was op een handige manier eigenaar geworden van een monumentaal pand in het centrum van onze hoofdstad. Het had dienst gedaan als een van de verspreide behuizingen van de Universiteit van Amsterdam en zou weldra van de hand worden gedaan. Nog voor er ook maar ̩̩n projectontwikkelaar lucht van had gekregen, was mijn collega via zijn netwerk op de hoogte van de verkoopplannen. Hij vroeg belet bij het College van Bestuur, informeerde naar de vraagprijs en legde het geld binnen no time op tafel. Vervolgens liet hij de bel-etage van het enigszins uitgewoonde koopmanspaleis voorzien van barokke wandschilderingen en verfraaide zijn bezit met een penthouse Рweliswaar zonder de vereiste bouwvergunning, maar ook die plooi wist hij snel recht te strijken.

Bij wijze van ultieme greep uit de trukendoos begon mijn schelm in het souterrain van zijn droomhuis een handel in restantpartijen tafelzilver, door hem op de kop getikt tijdens zijn geregelde kwartaaluitstapjes naar New York. De winkel was niet meer dan drie halve dagen per week open en werd gerund door een werkstudent, maar leverde als bedrijfspand voldoende  belastingvoordeel op om de woonlasten van het hele pand te kunnen dragen.

Toen de winkel feestelijk werd geopend en ik daarbij was uitgenodigd, wist ik de trotse eigenaar op de kast te jagen door hem te herinneren aan Laarmans’ mislukte kaasavontuur. Wat zou hij er van vinden als ik eens een roman schreef onder de titel  Tafelzilver? Daar had hij even niet van terug. Ik trouwens ook niet, want dat virtuele tafelzilver bevindt zich nog steeds in mijn eigen Sjaalmanpakje, net als die schelmenroman.

Jaap Goedegebuure