gepubliceerd op 23 juni 2020
Over de jaren heen lezen 18: Jan Pietersz. Coen

In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.

Jan Pietersz. Coen

Nu Jan Pieterszoon Coen voor de zoveelste maal wordt gebrandmerkt als een uitbuiter en een massamoordenaar, kan het geen kwaad om ook maar weer eens te wijzen op het beeld dat de dramaturg Slauerhoff anno 1931 van deze nationale held gaf. Indonesië was toen nog ons Indië, en wie durfde tornen aan de glorie van de VOC en haar grondlegger gold als een slechte vaderlander. Daar trok Slauerhoff zich weinig van aan. Hij voerde Coen ten tonele als een wrede en onbuigzame man, die er niet voor terugschrikt om zijn pleegdochter te laten geselen wanneer ze tegen zijn verbod ingaat en met een man van haar eigen keuze vrijt. De minnaar zelf wordt simpelweg opgehangen, op beschuldiging van hoogverraad.

Hoewel Coens ambtelijk beleid – met behulp van bloedige terreur de economische belangen van de VOC bevorderen – niet bepalend is voor de handeling van het toneelstuk, maakte Slauerhoff van die terreur wel degelijk melding. Naar analogie van de frase ‘The only good Indian is a dead Indian’ horen we Coen zeggen: ‘iedere dode inlander is een vijand minder’. Mijn collega-neerlandicus Arie Pos suggereerde in 1986 dat Slauerhoff begrip en misschien zelfs sympathie had voor tirannen en despoten, maar dat neemt niet weg dat een fatsoenlijke toeschouwer deze Coen vooral weerzinwekkend vindt.

Pas in 1948, twaalf jaar na Slauerhoffs dood, zou Jan Pietersz. Coen zijn première beleven, en wel tijdens de Boekenweek van dat jaar. Op dat moment was Nederland verwikkeld in een oorlog met de jonge republiek Indonesië. Dus verbood de Amsterdamse burgemeester D’Ailly de opvoering van dit ‘ploertige stuk’, dat de tegenstanders van ons koloniale bewind alleen maar in de kaart kon spelen. In 1961 kwam het alsnog van een enscenering, maar niet dan nadat D’Ailly’s opvolger Van Hall (hij zou later uitglijden over de bananenschil Provo) dat ernstig had ontraden. Vanwege de kwestie Nieuw-Guinea zag Nederland zich namelijk opnieuw geconfronteerd met zijn koloniale verleden.

Of Slauerhoffs stuk, behalve opvoedkundig, ook een literair en dramaturgisch hoogstandje mag heten, is een heel andere kwestie. Maar daar plegen actievoerders zich doorgaans niet om te bekommeren. Dus, zou ik zeggen, doé het: organiseer een opvoering van Jan Pietersz. Coen op De Roode Steen in Hoorn, maar dan wel coronaproof en online te volgen. Zo dien én attaqueer je het historisch en cultureel erfgoed in één enkele beweging. Misschien valt er zelfs een jaarlijkse traditie van te maken.

Jaap Goedegebuure