gepubliceerd op 16 juni 2020
Over de jaren heen lezen 16: So, we’ll go no more a roving

In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.

So, we’ll go no more a roving

Byron, ook dat is een naam die een klokje luidt zonder dat je er het werk achter de mens voor hoeft te kennen. Wie op de middelbare school kon snuffelen aan de Engelse literatuurgeschiedenis, al dan niet onder de hoede van een bevlogen docent, heeft Byron in een of meer hoedanigheden voorbij zien komen, als de rebel, de provocateur, de vrouwenverleider, de vrijheidsstrijder, de somberman – als het prototype van tientallen personages in zwart romantische vertellingen en als rolmodel van duizenden dichtertjes die in zijn voetsporen wilden treden, van Nicolaas Beets tot en met Nescio.

Aan het einde van zeven gymnasiumjaren wist ik het nodige van Byrons daden en wandaden. Toch kende ik van hem maar één gedicht, en dat zonder bemiddeling van onze lerares Engels. Het kwam voor op een album van Joan Baez, populair bij de pubers die ook hoog opliepen met Bob Dylan. Baez vertolkte ‘So we’ll go no more a roving’ op een manier die in mijn beleving volledig recht deed aan deze van diepe melancholie doortrokken tekst.

So, we’ll go no more a roving
So late into the night,
Though the heart be still as loving,
And the moon be still as bright.

For the sword outwears its sheath,
And the soul wears out the breast,
And the heart must pause to breathe,
And love itself have rest.

Though the night was made for loving,
And the day returns too soon,
Yet we’ll go no more a roving
By the light of the moon.

Byron was negentwintig toen hij dit gedicht schreef, maar het ademt het ‘herfstelijk besef en de afgeleefde grijsaardstemming, die zo oud lijken, maar die in wezen zo onbeschrijflijk jong zijn’, om de dichter Marsman maar weer eens te citeren.

Ik neuriede en humde graag met Joan Baez mee als ‘So we’ll go no more a roving’ uit het luidsprekertje van mijn grammofoon klonk. Op den duur kon ik het ook zonder haar begeleiding zingen, stilletjes, voor mezelf, onder de hanenbalken van mijn zolderkamertje, of in de dreven van een nabijgelegen bos. Vele jaren later waagde ik het er op om het ten gehore te brengen voor zo’n twintig poëzieliefhebbers die op gezette tijden bijeen kwamen om elkaar hun favoriete verzen voor te dragen. Ik had er toen echt de leeftijd voor, de grijze haren, én de snik in de stem.

Jaap Goedegebuure