gepubliceerd op 23 mei 2020
Over de jaren heen lezen 9: Crashende rolmodellen

In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.

Lezen met rode oortjes en een gloeiend gemoed, het voelt als een bedwelming. Bij mij bereikte de roes zijn hoogtepunt tijdens mijn puberteit, niet toevallig de levensfase waarin ik me op mijn ongelukkigst voelde. Literatuur was het ideale middel om het hartzeer te verdoven.

Een en ander bij elkaar opgeteld en vermenigvuldigd leidde tot identificatie met bepaalde romanpersonages, en dan vooral personages uit de kokers van beroemde negentiende-eeuwse auteurs. Zo meende ik mij zelf te kunnen herkennen in Mr Rochester, de byroniaanse held uit Charlotte Brontë’s evergreen Jane Eyre, een heerschap naar het recept ‘ruwe bolster, blanke pit’. Hij lijdt aan het leven zonder dat meteen duidelijk wordt waarom, maar dat maakt hem voor Jane des te aantrekkelijker, want geheimzinnig. Bovendien appelleert hij in die hoedanigheid aan haar pleegzusterachtige begeerte om hem levensvreugde te verschaffen. Uiteindelijk lukt dat ook, alleen heeft zijn gek geworden echtgenote die hij al vroeg in een zolderkamertje van zijn kasteel had opgeborgen, de boel inmiddels in de fik gestoken en dat kost Rochester, die deze satanische zottin zo nodig wil redden, het licht in zijn ogen en het gebruik van één hand.

So far so good. Een van mijn andere helden, graaf Wronsky, zit zo diep verstrikt in een uitzichtloze relatie met Anna Karenina dat hij een halfslachtige zelfmoordpoging doet. Opmerkelijk genoeg fascineerde mij dat, zowel het feit dat hij het pistool op zijn borst zet en de trekker overhaalt, maar ook dat hij verkeerd blijkt te mikken en daar flink de pest over in heeft. As an officer and a gentleman he failed. Falen, voor een ongelukkige puber is er niets mooiers.

Tenslotte een schertsfiguur die ik nog vóór mijn puberjaren leerde kennen en al heel snel niet meer serieus wenste te nemen: Aramis, een van de drie musketiers uit de gelijknamige blockbuster van Alexandre Dumas. Aramis, wiens naam naderhand werd gekaapt door een parfumfabrikant, terecht natuurlijk, is wat je noemt een fat. Hoewel bedreven op de degen en gestaald in het duel geldt zijn voornaamste zorg zijn uiterlijk. Hij pleegt zijn lippen naar binnen te zuigen en in zijn oorlelletjes te knijpen, want dan kleuren ze mooi rood en is hij – althans in eigen beleving – aantrekkelijker. Weggestuurd van het seminarie vanwege gedoe met vrouwen en toen maar musketier geworden, blijft hij een carrière bij de geestelijkheid ambiëren, en slaagt daar tenslotte in: hij brengt het eerst tot bisschop en daarna zelfs tot generaal van de Jezuïeten. Die genoten in het Frankrijk van de zeventiende eeuw de reputatie van schuinsmarcheerders en ijdeltuiten, dus Dumas heeft Aramis naar het leven getekend. Maar kennelijk was ik toch te veel calvinist om van hem te blijven houden.

Jaap Goedegebuure