gepubliceerd op 1 april 2020
Uit de bibliotheek: Van Eeden op visite bij Busken Huet

De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, sinds 1876 ondergebracht bij Universitaire Bibliotheken Leiden, bevat meer dan honderdduizend gedrukte werken, maar ook handschriften, archieven en verschillende deelcollecties. In deze rubriek Uit de bibliotheek belicht een auteur een bijzonder of opmerkelijk object uit de omvangrijke collectie van de MdNL. Voor deze aflevering kiest Olf Praamstra voor een visitekaartje van Frederik van Eeden:

Van Eeden op visite bij Busken Huet

Door Olf Praamstra

Dit visitekaartje (LTK 2323: 4) viel uit een boek dat deel uitgemaakt heeft van de bibliotheek van Conrad Busken Huet. Op 8 november 1885 had Van Eeden hem een bezoek gebracht in zijn woning aan de Rue de l’Université in Parijs, met uitzicht op de Esplanade. Van Eeden verbleef in verband met zijn studie een paar weken in Parijs. Hij werd hartelijk ontvangen door Huet en zijn vrouw Anne voor een feestelijk déjeuner. Het eten – een haas – was voortreffelijk, ze dronken er witte Bordeaux bij, en al snel kwam het gesprek op De Nieuwe Gids, waarvan het eerste nummer een maand tevoren verschenen was. Toen kon Huet zijn ergernis niet bedwingen, alle irritatie kwam er plotseling uit. Van Eeden schreef hierover aan Albert Verwey:

‘Mevrouw begon – over sonnetten, – ik moedigde wat aan – lokte uit – en jawel! daar kwam de ontlading. Een hevige donderbui – het was merkbaar dat hij lang had gebroeid en bepaaldelijk er op was berekend om van daag los te barsten. […] Kloos verzen ridicuul – Persefone middelmatig, repetitie van Keats Endymion – Johannes grog van Woutertje – goed Hollandsch wordt niet meer geschreven – een dwaalweg! een droevige dwaalweg! – jelui zult het berouwen – en toen bom! een slag op de tafel.’

Daarop viel een pijnlijke stilte. Van Eeden schilde een peer, keek naar buiten en zei dat het mooi wonen was aan de Esplanade, ‘zoo goed als buiten’. Anne viel hem bij en daarop vlotte het gesprek tussen hen uitstekend; langzamerhand draaide ook Huet weer bij. Ze dronken nog een glas cognac en toen mocht Van Eeden met hem mee naar zijn studeerkamer om er een sigaar te roken. Hier praatten ze over de Scandinavische, Duitse en Franse literatuur en werd het ‘waarde vriend’ en ‘beste van Eeden’. Hij moest beloven om de volgende zondag weer te komen.

Aan het oordeel van Huet over De Nieuwe Gids veranderde het niets. Ook het tweede nummer kon zijn goedkeuring niet wegdragen. Hij begreep niet, schreef Anne later aan Van Eeden, dat ‘hetzelfde jonge mensch dat dáár bij hem aan tafel gezeten heeft, dat stuk [de aflevering van De Kleine Johannes in dit nummer] geschreven heeft.’ Maar deze kritiek deed niets af aan hun goede verstandhouding. Toen Van Eeden een jaar later gepromoveerd was en zich als huisarts in Bussum gevestigd had, zal hij hun dit kaartje hebben gestuurd.