gepubliceerd op 18 mei 2018
Dames in Data: Riet Schenkeveld – 1997

In mei 2018 herdenkt de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde dat 125 jaar geleden vrouwen werden toegelaten tot de Maatschappij. Al eerder waren er ereleden benoemd, zoals Geertruida Bosboom-Toussaint in 1870, maar in 1893 werden de eerste dertien talentvolle vrouwen ‘gewoon lid’. Om de paar weken kunt u op deze website een blog verwachten over memorabele momenten in de literaire vrouwengeschiedenis. Vijfentwintig talentvolle vrouwen met een belangwekkende inbreng in de letterkunde, taalkunde of geschiedenis krijgen zo een digitaal monument. Deze keer Suzan van Dijk over Riet Schenkeveld:

Een buitengewone ervaring

1997: Riet Schenkeveld e.a. publiceren Met en zonder lauwerkrans – Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

Door Suzan van Dijk

Eigenlijk was het effect van Met en zonder lauwerkrans al merkbaar ruim vóórdat het boek verscheen – in ieder geval voor de collega’s die actief waren op het terrein van de vrouwenliteratuurgeschiedenis. Voor hen zou dit project een enorme steun worden – enigszins vergelijkbaar misschien met wat Riet Schenkeveld later zelf zou schrijven over de ‘ontmoeting’ tussen de Franse dichteres Georgette de Montenay en haar ‘Dutch admirer’, Anna Roemers Visscher:

‘It must have been an extraordinary experience for Anna Roemers to find a colleague, someone who worked from a feminine perspective at that.’

Het ging om een ‘virtuele’ ontmoeting: Anna Roemers las Montenay’s gedichten, was er door getroffen, en vertaalde ze. Tot zo’n twintig jaar geleden was deze Nederlandse vertaling bij Montenay-onderzoekers onbekend: dankzij Met en zonder lauwerkrans en wat daarop volgde, is er ook op het gebied van de transnationale vrouwenliteratuurgeschiedenis veel bereikt. Dat begon in de vroege jaren negentig en de ontmoeting was niet virtueel.

Werkverband

In 1993 had ik/hadden wij het geluk dat een ‘werkverband’ ontstond, dat ging opereren onder de naam Genderstudies Neerlandistiek Literatuurgeschiedschrijving. Ongeveer tien jaar lang kwamen de leden (enkele tientallen, ook uit het buitenland) tweemaal per jaar bijeen, daartoe uitgenodigd door twee samenwerkende, regelmatig wisselende coördinatoren. Deelnemers waren vooral Neerlandici, maar ook Scandinavisten (Petra Broomans bijvoorbeeld), Romanisten (Corry Hogetoorn en ikzelf) en anderen die zich het lot van ‘vergeten’ schrijfsters aantrokken. Wij werden onderdeel van een grotere onderneming waarbinnen het eigen onderzoek substantieel aan relevantie won.

Volgens mijn eigen geheugen was Riet Schenkeveld een belangrijke spilfiguur in deze groep – hoewel ze (dat blijkt uit de programma’s) niet vaak zelf als spreker optrad –, juist vanwege het besef dat die voorbereidingen voor ‘een groot boek’ gaande waren, een boek dat tot iets nieuws zou leiden. Vanaf onze allereerste studiedag, in februari 1994, was dat besef aanwezig  – en ook dat het doel van de operatie was: een relatief groot publiek te bereiken. In de volgende studiedagen werd regelmatig gesproken over de voortgang van de werkzaamheden – en trouwens ook over de voortgang van vergelijkbare projecten in het buitenland, zoals de History of Nordic Women’s Literature (vijf delen, verschenen tussen 1993 en 1998).

Na enkele jaren besloten we ook gezamenlijk te gaan publiceren: twee bundels, waardoor recht kon worden gedaan aan de aanwezigheid binnen de groep van Neerlandici én van specialisten van buitenlandse literaturen. Voorlopig betitelden we ze als ‘bundel binnenland’ en ‘bundel buitenland’. Zoals Simone Veld schreef in het verslag van de bijeenkomst van 1 oktober 1999: ‘Deze bundel is een voortzetting van onderzoek dat gestart is met de Lauwerkrans, en concentreert zich op contacten tussen Nederlandse en buitenlandse schrijfsters.’ De eerste bundel verscheen uiteindelijk als een serie artikelen in drie nummers van Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde in 2001. De tweede zou – dankzij de medewerking van het Huizinga Instituut – in 2004 worden gepubliceerd onder de titel “I have heard about you”. Foreign women’s writing crossing the Dutch border: from Sappho to Selma Lagerlöf – met daarin het artikel van Riet Schenkeveld over Anna Roemers als vertaalster van Georgette de Montenay. Zo werd, al vóór de publicatie van Met en zonder lauwerkrans, van allerlei in gang gezet.

Genderperspectief

Rond de presentatie van Met en zonder lauwerkrans, in 1997, namen wij ook contact op met de projectleiding van de nieuwe literatuurgeschiedenis van de Nederlandse Taalunie. Onze brief met ‘overwegingen met betrekking tot het genderperspectief in de literatuurhistorie’ leidde tot de deelname van enkele van de auteurs aan de bijeenkomst van 9 oktober 1998. De Taalunie was verheugd ‘dat enkele prominente leden van uw Werkverband zitting hebben willen nemen in onze Raad van Advies’. (Uiteindelijk bleek dat genderperspectief in de verschillende delen op verschillende manieren te zijn toegepast.)

Voor mijn eigen gevoel lag de meeste nadruk – moest ook de meeste nadruk liggen – op het internationale kader waarbinnen de Nederlandse schrijfsters geplaatst zouden kunnen worden. Die behoefte aan internationale benadering van de problematiek was ook de reden om, ongeveer een jaar na de presentatie van het boek, een KNAW-colloquium te organiseren. Niet zozeer om de balans op te maken van wat er binnen de Neerlandistiek teweeg was gebracht, maar om een uitgangspunt te creëren voor zo’n internationale aanpak van de geschiedenis van het ‘schrijfsterschap’. In september 1998 is dat colloquium in het Trippenhuis gehouden, onder de titel Met OF zonder lauwerkrans? Er werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat er – niet alleen in Nederland – ook volop schrijfsters gevonden zouden worden die ongelauwerd gebleven waren, dan wel na hun dood uit het collectieve geheugen waren verdwenen. Het colloquium, dat leidde tot de bundel Writing the history of women’s writing. Toward an international approach, werd ingeleid én afgesloten door Riet Schenkeveld: ze legde het verband met het voorgaande, en borduurde voort en vooruit naar de veel bredere benadering die nodig is – en die ook, zoals we ons toen nog niet realiseerden, haalbaar zou worden dankzij de ondertussen voortschrijdende digitalisering.

Maaike Meijer organiseerde in 2002, met het oog op internationale samenwerking,  een workshop ‘onderzoeksvoorstellen schrijven’. Die leidde inderdaad tot projecten en vervolgprojecten, o.a. resulterend in een omvangrijke online database, waarvan studenten, onderzoekers en ‘gewone’ belangstellenden gebruik kunnen maken (gehuisvest en recentelijk verder ontwikkeld in het Huygens ING). Ze treffen daar dan gegevens aan over ruim 6500 schrijfsters: vooral Europese, maar ook Noord-Amerikaanse en andere, bekende en vooral ook onbekende vrouwen uit de eeuwen tót de vroege 20e eeuw. Ze konden worden teruggevonden door gebruik te maken van informatie over de contemporaine en pre-1900 receptie (tijdschriften, bibliotheekcatalogi, vertalingen…). Veel daarvan staat inmiddels, of binnenkort, online. Het is dus niet zo verbazend, dat het aantal van 126 Nederlandse schrijfsters (1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar) zoals gepresenteerd in de Lauwerkrans, kon worden uitgebreid tot ruim 400 voor diezelfde periode.

Het totale aantal Nederlandse schrijfsters in deze database bedraagt op dit moment 854: van Beatrijs van Nazareth tot Anne Frank (wier ‘Kitty’ geïnspireerd was op Cissy van Marxveldt’s Joop ter Heul, zelf weer geïnspireerd door Louisa Alcott’s romans). Voor de meeste schrijfsters in de database is nog grondig onderzoek nodig. Het voordeel is dat ze al een plaats hebben binnen de structuur van de database: studenten kunnen er zó mee aan de gang….

Zo waren ook (oud-)studenten en promovendae van Riet Schenkeveld bij de onderneming betrokken. Pim van Oostrum (1943-2011) hield bijvoorbeeld in maart 1996 een presentatie over Juliana de Lannoy, was verantwoordelijk voor het hoofdstuk over haar in Met en zonder lauwerkrans, en promoveerde in 1999 op het proefschrift Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782): ambitieus, vrijmoedig en gevat. Het bewijs dat ons onderzoek inderdaad ook relevant is voor niet-specialisten werd hier wel heel duidelijk geleverd. Juliana de Lannoy kwam in beeld bij edelsmid Ingeborg de Groot uit Geertruidenberg, die zich zeer aangesproken voelde door wat Pim over De Lannoy schreef: ze ontwierp een serie bijzondere sieraden waarmee zij haar 18e-eeuwse plaatsgenoot eerde.

Pim bleef ook na haar promotie betrokken bij de samenwerking: zij voorzag haar exemplaar van Met en zonder lauwerkrans van aantekeningen en correcties. Dit boek, volgestopt met losse blaadjes, liet ze na aan Riet Schenkeveld. Ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling, die plaats vond in het kader van één van de vervolgprojecten, overhandigde Riet dit unieke boek aan Aad Meinderts, directeur van het Literatuurmuseum. Dankzij deze bijzondere geste speelt Pim ook postuum nog een rol in één van de Lauwerkrans-vervolgprojecten: tijdens een bijeenkomst van het – inmiddels DARIAH Working Group Women Writers in History geworden – netwerk zijn we begonnen deze kostbare aantekeningen in te voeren in de online database van het project.

Verder lezen

Riet Schenkevelds artikel over Anna Roemers en Georgette de Montenay, ‘Georgette de Montenay and her Dutch admirer, Anna Roemers Visscher’, staat in: “I have heard about you”. Foreign women’s writing crossing the Dutch border: from Sappho to Selma Lagerlöf (Suzan van Dijk, Petra Broomans, Janet F. van der Meulen, Pim van Oostrum eds.), Hilversum, Verloren, 2004, p. 100-107.

De data betreffende de ruim 800 Nederlandse schrijfsters kunnen worden bekeken in deze NEWW VRE: http://resources.huygens.knaw.nl/womenwriters. Onze landgenotes staan daar tussen de ca. 5800 schrijfsters uit andere landen (actief tot de vroege 20e eeuw).

De bundel, voortgekomen uit het KNAW-colloquium, is: Writing the history of women’s writing. Toward an international approach (Suzan van Dijk, Lia van Gemert, Sheila Ottway eds.), Amsterdam, KNAW, 2001. De bijdragen van Riet Schenkeveld: ‘Met en zonder lauwerkrans: crowned and uncrowned women writers in the Netherlands during the early modern period (1550-1850)’ en ‘Met en zonder lauwerkrans in an international perspective’, resp. p. 3-20, en p. 239-250.

Voor onze buitenlandse collega’s was (en is) van belang de Lauwerkrans in het Engels: Women’s Writing from the Low Countries 1200-1875. A bilingual anthology (Lia van Gemert, Hermina Joldersma, Olga van Marion, Dieuwke van der Poel, Riet Schenkeveld-van der Dussen eds.), Amsterdam, AUP, 2010.

Voor het Nederlandse publiek werd, in het kader van het HERA Travelling TexTs project (2013-2016), een tentoonstelling georganiseerd in samenwerking met het Letterkundig Museum (nu: Literatuurmuseum), dat ook veel archiefmateriaal bezit afkomstig van vrouwelijke auteurs. Deze tentoonstelling is te zien geweest, tussen september 2015 en november 2016, steeds in aangepaste vorm, in het Letterkundig Museum in Den Haag, het Noord-Hollands Archief in Haarlem, Atria in Amsterdam en de Centrale Bibliotheek in Utrecht. Eind 2016 is ook een virtuele expositie online geplaatst.

De overhandiging van de Lauwerkrans van Pim van Oostrum (waarin losse blaadjes als op bijgaande foto) vond plaats bij gelegenheid van de opening in Den Haag; de andere foto toont de centrale plaats van Met en zonder lauwerkrans in Atria. (Foto’s resp. Alfred van Weperen en Emma van den Eynde).