gepubliceerd op 23 mei 2023
Themamiddag vrouwelijk schrijverschap: lees hier de bijdrage van Herman Simissen

De Zuidelijke Afdeling organiseerde op 22 april jongstleden een bijzondere bijeenkomst in Roermond, een saluut aan het vrouwelijk schrijverschap. Dit in de geest van eerdere pleidooien (door het collectief Fixdit) om een podium te bieden aan vrouwelijke auteurs. Tijdens deze bijeenkomst spraken Hannie van Horen (over vrouwelijke troubadours), Lizet Duyvendak (over Joke van Leeuwen), Adri Gorissen (over Marie Koenen) en Herman Simissen (over Nicolette Smabers). Voor de inleiding van het programma tekende dichter Emma Crebolder.

De komende tijd kunt u de teksten van de gehouden lezingen op onze website teruglezen. Eerder in deze korte reeks verschenen de bijdragen van Emma Crebolder (die u hier kunt nalezen) en die van Adri Gorissen (die u hier kunt nalezen). Als derde de lezing die Herman Simissen hield over het werk van schrijfster Nicolette Smabers:

Nicolette Smabers

door Herman Simissen

‘Wat maakt deze schrijfster de moeite waard en wat zouden we absoluut van haar moeten lezen?’ – luidde de vraag die de organisatoren van deze middag mij voorlegden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, doe ik eerst een stapje terug, naar een veel algemenere vraag: ‘waarom doen we er goed aan om literatuur te lezen?’. Op grond van het antwoord op deze algemenere vraag zal ik vervolgens antwoord proberen te geven op de vraag die mij werd gesteld, vanzelfsprekend in de hoop dat u daarna allemaal naar de boekhandel snelt om ten minste één boek van Nicolette Smabers te kopen, of naar de bibliotheek om er een te lenen.

In 1984 beleefde de Tsjechische schrijver Milan Kundera (*1929) (spreek uit: Koèn-dera) zijn internationale doorbraak bij een breed publiek met de roman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan. De verkoop van het boek werd vier jaar later nog eens extra gestimuleerd door de prachtige verfilming als The Unbearable Lightness of Being, onder regie van Philip Kaufman, met mooie hoofdrollen van Juliette Binoche, Lena Olin en Daniel Day-Lewis. Kundera karakteriseert het menselijk bestaan als ondraaglijk licht – ondraaglijk licht omdat we maar één keer leven, en in onze argeloosheid in een oogwenk beslissingen nemen met vaak verregaande gevolgen, gevolgen die we op het moment van beslissen helemaal niet kunnen overzien. We leven maar één keer, we kunnen niet teruggrijpen op eerdere ervaringen, we hebben niet de mogelijkheid om het leven te oefenen voordat we aan het echte werk beginnen, en dat maakt het menselijk leven ondraaglijk licht.

Maar is dat wel zo – kunnen we het leven inderdaad niet oefenen? De Franse filosoof Paul Ricoeur (1913-2005) dacht er anders over. Vanaf ongeveer 1980 liet hij een stroom van publicaties verschijnen – boeken zowel als artikelen – waarin hij allerhande aspecten analyseerde van het vertellen van, luisteren naar en lezen van verhalen. De mens is, aldus Ricoeur, bij uitstek een wezen dat verhalen vertelt. Op de vraag wie u bent, zult u allemaal – hetzij beknopt, hetzij uitgebreid – antwoorden met een verhaal, met uw levensverhaal. Dit verhaal ligt niet vast, maar verandert voortdurend. Soms wordt daarom beweerd dat het geheugen onbetrouwbaar is, maar volgens Ricoeur speelt er iets heel anders: het maakt nogal wat verschil aan wie u het verhaal vertelt, bij welke gelegenheid, in welke fase van uw leven. Een zestigjarige kijkt anders terug op zijn kinderjaren dan een twintigjarige – dat getuigt niet van de onbetrouwbaarheid van het geheugen, maar is het resultaat van de ontwikkeling die een individu doormaakt. Het levensverhaal dat we aan anderen vertellen noemt Ricoeur de “narratieve identiteit” van het individu. Zijn stelling is zelfs, dat een individu pas werkelijk beseft wie hij of zij is door zijn of haar levensverhaal te vertellen aan anderen: de identiteit wordt juist bij uitstek gevormd door het vertellen van dat verhaal. Daarmee bevestigt Ricoeur de idee van Aristoteles dat de mens een gemeenschapswezen is, en niet gemaakt om alleen te leven. We hebben anderen nodig, alleen al om te beseffen wie we zijn.

Dit nu betekent dat het vermogen verhalen te vertellen van nauwelijks te overschatten belang is voor een mens. We ontwikkelen dit vermogen een verhaal te vertellen van jongs af aan, bijna spelenderwijs, door te luisteren naar de verhalen die ons worden verteld, door wat ons als kinderen wordt voorgelezen, door de verhalen die we zelf lezen. Dit “lezen” dient in de meest brede zin van het woord te worden begrepen: het omvat ook berichten in de krant, geschiedenisboeken, films die we zien, televisieseries die we volgen, enzovoort. Wat we ook lezen, die ervaring leert ons ons eigen levensverhaal beter te vertellen, het helpt ons bij het vormen van onze identiteit. Waarom is dat zo? Volgens Ricoeur is het lezen van een verhaal geen passief ondergaan, maar een activiteit: het verhaal dat we lezen wordt uiteindelijk pas voltooid door de activiteit van het lezen. In deze zin is het verhaal vergelijkbaar met de partituur van de musicus: zoals muziek pas tot klinken komt door de uitvoering van de musicus, zo krijgt het verhaal pas betekenis wanneer de lezer het leest. Het lezen van de verhalen van anderen is, samengevat, een middel dat ons helpt ons eigen levensverhaal beter te vertellen, en daarmee van groot belang voor onze identiteit.

Maar is een tweede reden waarom, volgens Ricoeur, het lezen van verhalen zo belangrijk is. In een goed verteld verhaal kunnen we helemaal opgaan – om het even of het nu een verhaal betreft dat ons wordt verteld, een roman, een film of een toneelstuk. Het onderscheid tussen het “ik” en het verhaal valt dan even helemaal weg – we verkeren tijdelijk in de wereld van het verhaal, of, in de mooie terminologie van de helaas te weinig bekende Duitse filosoof Theodor Lessing (1872-1933), “we worden geijkt op het verhaal”. We voelen de woede van de hoofdpersoon, we ervaren zijn of haar liefde, wanhoop, enzovoort. Op deze manier leren we wat het is om te verkeren in een situatie die we zelf niet, of nog niet, daadwerkelijk hebben meegemaakt. De ervaring die we opdoen in de wereld van het verhaal is zo een uitbreiding van onze eigen ervaring. Volgens de Engelse schrijver George Orwell (1903-1950) is dit waar literatuur zelfs om draait: “literature is an attempt to influence the viewpoint of one’s contemporaries by recording experience” – literatuur is een poging de gezichtspunten van zijn of haar tijdgenoten te beïnvloeden door ervaringen vast te leggen. Dit past geheel en al binnen de analyse van Ricoeur: door het lezen van verhalen breiden we onze ervaring uit, de ervaring die we opdoen in de verhaalde wereld gaat deel uitmaken van onze ervaring. Impliciet is dit het antwoord van Ricoeur aan Kundera: we kunnen het leven wel degelijk oefenen! We kunnen kennisnemen van de verhalen van anderen; de ervaring die we opdoen als we opgaan in de verhalen van anderen is uiteindelijk niets anders dan het oefenen van het leven.

Dit brengt me bij het antwoord op de vraag wat Nicolette Smabers als schrijfster zo de moeite waard maakt, en waarom we haar werk zouden moeten lezen. Welnu, haar werk is een prachtig voorbeeld van wat Ricoeur in zijn analyse beschrijft. Zij vertelt verhalen, op zo’n manier dat de lezer inderdaad helemaal opgaat in het verhaal, en dat doet zij al vanaf haar debuut, de verhalenbundel De Franse tuin (1983), een bundel onderling samenhangende verhalen over een jeugd in een katholiek gezin in de regio Den Haag – Scheveningen. Zij bereikt dit door haar manier van vertellen: zij suggereert meer dan zij beschrijft, en op deze manier weet zij levensechte personen en situaties op te roepen. Juist door deze suggestieve stijl zet zij de lezer ertoe aan zijn of haar eigen verbeelding te gebruiken, juist daardoor worden haar verhalen zo meeslepend dat de lezer er volledig in opgaat, en de wereld van het verhaal ten minste voor de duur van het verhaal ook zijn of haar wereld wordt. Zo laat Nicolette Smabers haar lezers door het lezen van haar werk iets ervaren, wat zij door en in het lezen van dat werk uit eigen ervaring leren kennen.

Laat ik proberen deze uitspraken te onderbouwen aan de hand van het voorbeeld van haar laatst verschenen roman Vraag dat maar aan de pelikanen. Dit is de titel uit haar oeuvre die iedereen zou moeten lezen, om meteen ook het tweede deel van de vraag te beantwoorden die mij werd voorgelegd. – Deze keuze houdt overigens geenszins een diskwalificatie van het eerdere werk van Nicolette Smabers in; de keuze is vooral ingegeven door de pragmatische overweging dat Vraag dat maar aan de pelikanen momenteel het gemakkelijkst verkrijgbaar is… – Vraag dat maar aan de pelikanen is al vanaf de eerste bladzijde een meeslepend boek. Bernard Veerman, de hoofdpersoon van de roman – en met hem de lezer – is geconfronteerd met een schokkend bericht: hij heeft in een ziekenhuis te horen gekregen dat hij nog maar kort te leven heeft, als gevolg van een ernstige ziekte. Alleen een stamceltransplantatie, waarvoor de hulp van een naaste verwant – broer of zus – noodzakelijk is, kan hem mogelijk redden. Op het eerste gezicht is dit de vraag die de lezer wordt gesteld: wat doe je, als je met een dergelijk onthutsend bericht wordt geconfronteerd? Hoe ga je daarmee om? Toch is dit niet de meest fundamentele vraag waarvoor het boek de lezer stelt. De impulsieve reactie van Bernard Veerman is, denk ik, niet ongebruikelijk en heel voorstelbaar: het bericht vormt de aanleiding terug te kijken op zijn leven, zich rekenschap te geven van zijn persoonlijke verleden, door Nicolette Smabers symbolisch verbeeld doordat Veerman zonder nadenken de trein neemt naar de omgeving waar hij opgroeide. Zo zoekt hij zijn verleden ook letterlijk terug. En daarmee suggereert de auteur de vragen die onder de oppervlakte ten grondslag aan het boek liggen: wat betekent het persoonlijke verleden voor de identiteit van het individu? Wat weten we eigenlijk echt van ons verleden? En hoe betrouwbaar is de kennis die we van ons verleden denken te hebben? Hoe betrouwbaar is ons geheugen? Deze vragen spelen in het boek des te indringender, omdat Bernard Veerman de helft van een tweeling is. Zijn tweelingzus Titia en hij waren nakomertjes in een katholiek gezin, waarin de moeder al jong kwam te overlijden. Bernard en Titia werden vooral opgevoed door hun oudere zussen, terwijl hun vader een weliswaar liefhebbende, maar afstandelijke man op de achtergrond bleef. Door deze omstandigheden waren Bernard en Titia sterk op elkaar aangewezen, en trokken, meer nog dan tweelingen gewoonlijk toch al doen, voortdurend met elkaar op. Ze ontwikkelen zelfs een eigen taal, waaraan de titel van het boek is ontleend – ‘Vraag dat maar aan de pelikanen’ is het antwoord dat zij elkaar geven wanneer de één een vraag stelt die de ander de moeite van het beantwoorden niet waard vindt. Bernard en Titia delen zo, nog meer dan gewoonlijk onder gezinsleden gebruikelijk is, hun persoonlijke verleden – maar zij herinneren het zich heel anders, zoals ook de betekenis die zij eraan hechten heel anders is. Het knappe van deze roman is, dat Nicolette Smabers aspecten van dat gedeelde persoonlijke verleden zowel vertelt vanuit het perspectief van Bernard als vanuit het perspectief van Titia – en even overtuigend! Heeft de een iets verdrongen dat de ander nog helder voor de geest staat? Heeft de ander iets verzonnen dat de een dus helemaal niet voor de geest kan staan? De schrijfster beantwoordt deze vragen niet: het is aan de lezer… Wat wel duidelijk is, dat de gezamenlijke belevenissen grote betekenis hadden voor hun persoonlijke identiteit, en voor de wijze waarop hun onderlinge verhouding zich in later jaren heeft ontwikkeld. Als adolescenten zijn zij – natuurlijk geenszins verwonderlijk – geleidelijk uit elkaar gegroeid, en inmiddels zijn zij zelfs enigszins gebrouilleerd geraakt. Kan Bernard daarom zijn tweelingzus nog wel vragen om beschikbaar te zijn als donor voor een stamceltransplantatie, of laat hun verhouding dat inmiddels niet meer toe?

Rond deze problematiek – wat betekent het herinnerde verleden voor onze persoonlijke identiteit, en wat is daarvan de weerslag op onze verhouding tot onze naasten? – heeft Nicolette Smabers met Vraag dat maar aan de pelikanen een intrigerend boek geschreven dat veel stof tot nadenken biedt. Ik heb me hier beperkt tot het schetsen van de hoofdlijn van het verhaal, tot wat ik zie als de belangrijkste thematiek van het boek; en de afloop van het verhaal laat ik buiten beschouwing – daarvoor kunt u het boek zelf lezen. Maar deze roman is binnen het korte bestek van de 160 bladzijden die het telt een bijzonder rijk boek, met allerlei mooi getekende bijfiguren. Zo is er een prachtig portret van een wat raadselachtig Indische oom, persona non grata in de familie, en van diens betrokkenheid bij de strijd om het behoud van de Ooijpolder bij Nijmegen, in de jaren ’70 van de vorige eeuw. Een ander voorbeeld is de manier waarop Nicolette Smabers het huwelijk van Bernard Veerman karakteriseert, aan de hand van details die veelzeggend zijn voor de inmiddels sleetse, en zelfs gespannen verhouding tussen hem en zijn vrouw. Al met al is Vraag dat maar aan de pelikanen een prachtig boek dat ik van harte kan aanbevelen.

Maar ook in meer algemene zin kan ik het werk van deze schrijfster van harte aanbevelen. De thema’s waarrond Vraag dat maar aan de pelikanen is opgebouwd, zijn ook de belangrijkste thema’s in haar werk als geheel: de betekenis van het herinnerde verleden voor de identiteit van het individu, de betrouwbaarheid (of onbetrouwbaarheid) van het geheugen, familieverhoudingen, details over familieleden die voor de kinderen worden verzwegen omdat de ouders denken dat het beter is dat ze sommige dingen niet weten, een Indische tak van de familie. Heel beknopt geformuleerd, zou men de thematiek van haar werk kunnen typeren als een poging om het verleden te bezweren door erover te schrijven, door erover te vertellen door, paradoxaal genoeg, veel juist niet te vertellen maar ingehouden te suggereren. Het oeuvre van Nicolette Smabers is beperkt in omvang: na De Franse tuin volgden de raamvertelling Portret van mijn engel (1987), de novelle Chinezen van glas (1991), de roman Stiefmoeder (2003), en de roman De man van gas en licht (2009). Tussentijds publiceerde zij daarnaast een aantal kinderboeken, deels onder het pseudoniem Colette Li. De stijl van schrijven van de auteur is sinds De Franse tuin onveranderd verzorgd, beeldend en suggestief. Zoals opgemerkt, aan de hand van één of enkele details weet zij een persoon of situatie treffend op te roepen.

Zo is haar werk een prachtig voorbeeld van wat literatuur volgens Paul Ricoeur vermag: het brengt ons naar een mogelijke wereld waarin we allerhande ervaringen opdoen die ons helpen onszelf beter te begrijpen in de wereld van alledag. Haar werk heeft eigenlijk meteen vanaf haar debuut louter lovende kritieken gekregen, maar de doorbraak naar een groot publiek is helaas uitgebleven. Dat is jammer, omdat de lezer die haar werk ongelezen laat uiteindelijk vooral zichzelf te kort doet: het werk van Nicolette Smabers is echt de moeite waard, en Vraag dat maar aan de pelikanen is een boek dat u allemaal zou moeten lezen.