gepubliceerd op 17 augustus 2021
Uit het NLM-archief: Galgje

Sinds 1983 verschijnt het Nieuw Letterkundig Magazijn, het tijdschrift van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Het blad bevat literaire en historische bijdragen van een min of meer licht wetenschappelijk karakter, waarbij de nadruk ligt op de Nederlandse literatuur. Er verschijnt jaarlijks naast één papieren nummer ook een aantal digitale artikelen onder de vlag van het NLM.

 De jaargangen 1 t/m 33 zijn al gedigitaliseerd en op de DBNL terug te vinden. Om hier nog eens de aandacht op te vestigen duiken de redacteuren van het NLM om de paar weken in het rijke archief van het tijdschrift om er een bijzonder artikel uit te lichten. Dit keer kiest Rietje van Vliet het artikel ‘De schilder en het poesje’, gebaseerd op de korte toespraak van publicist en literatuurwetenschapper August Hans den Boef bij de opening van een tentoonstelling over Theo van Doesburg in de Leidse Lakenhal.

Voor kattenliefhebbers moet de toespraak van August Hans den Boef bij de opening van de Theo van Doesburg-tentoonstelling in Leiden, eind 1992, schokkend zijn geweest. Dat lag niet zozeer aan Den Boef, als wel aan Van Doesburg zelf, die de anekdote over het poesje zelf aan anderen heeft toevertrouwd.

Het multi-talent, dat in werkelijkheid Christian Emil Marie Küpper heette en zich ook schuilhield achter de namen I.K. Bonset en Aldo Camini, woonde vanaf 1917 op diverse adressen in Leiden. Hij had zijn schildersatelier aan het Kort Galgewater 3, waar hij met een aantal bevriende ‘bewust abstracten’ het tijdschrift De Stijl oprichtte.

Vanuit zijn atelier keek hij uit op de drukke Blauwpoortsbrug, die toegang bood aan de binnenstad. De brug kon toen nog open, wat geregeld voor verkeersopstoppingen op straat en in het water moet hebben gezorgd. Er was dus best wat te zien vanuit Van Doesburgs atelier. Zeker omdat er voor zijn deur en aan de overkant, aan de Prinsessenkade, altijd binnenvaartschepen lagen afgemeerd: houten of stalen zeilschepen, al dan niet met gestreken masten. Zijn het die masten die je op zijn felgekleurde abstracte schilderijen ziet? Je gaat het pas zien als je het door hebt, zei ooit een beroemd Amsterdams denker.

In het Nieuw Letterkundig Magazijn uit 1993 staat de openingsspeech van Den Boef afgedrukt. Een dierbaar kleinood, ondanks het gruwelijke tafereel dat hij schetst en dat ooit was aanschouwd door Van Doesburg zelf. De schilder stond voor het raam en keek naar de man in het bootje. Blauw hemd. Een zwart poesje met witte poten. De man hield het diertje bij zijn nekvel vast, boven het water. Het Galgewater. Toen dompelde hij het beestje onder, net zolang totdat hij een verzopen kat in handen had.

Onbegrijpelijk is het dat de blauwe man na deze gruwelijke daad het lijkje liefdevol in zijn bootje legde en wegvoer. Alsof er niets was gebeurd.

Daarna heeft Theo van Doesburg zich in zijn schilderwerk meer en meer afgewend van de realiteit en koos hij, zo suggereert August Hans den Boef, voor extreem vergaande abstracties.

Begrijpelijk.

Lees hier het artikel ‘De schilder en het poesje’ van August Hans den Boef