gepubliceerd op 9 maart 2021
Over de jaren heen lezen 92: W.F. Hermans

In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.

W.F. Hermans

Veertig jaar geleden zaten we onder de Groninger Martinitoren met ons vijven aan het bier, de inmiddels overleden critici A. en B., de schrijver X., de archivaris Y., en ik. We beeldden ons in dat we jongens waren, wie weet zelfs aardige jongens. Omdat het gezelschap voor het eerst in deze samenstelling bij elkaar was, we nauwelijks dertig waren en bovendien ver van huis, was de conversatie ongemeen levendig. Het virus van de scepsis had ons nog niet aangetast, en dus lieten we ons volop gaan in de ene pittige discussie na de andere. We proefden elkaars nieren en werden daar heel vrolijk van.

Toen de laatste restjes onwennigheid waren weggespoeld, stelde B. een gezelschapsspel voor. Het idee zal hem, van ons vijven de enige die katholiek gedoopt was, misschien zijn ingegeven door het heimelijke verlangen naar een biechtvader. ‘Wie zou je noemen als je werd gevraagd naar je intellectuele kompas?’, luidde de gewetensvraag.

Binnen een paar minuten hadden we een top vier. Kousbroek en Hofland zaten er bij, en Jan Blokker. Daarmee leek de suprematie van het columnisme ruimschoots aangetoond, ware het niet dat dit drietal ver voorbij gestoken werd door W.F. Hermans. Weliswaar had die zich in zijn vermomming van Age Bijkaart ook wel eens aan het cursieve genre gewaagd, maar we waren het er roerend over eens dat daar zijn belang niet in zat. Ons ging het om de essayist Hermans, de auteur van Het sadistische universum en Van Wittgenstein tot Weinreb, de analist met het fileermes die ook in zijn kwaliteit van romancier niet aarzelde om over het hoofd van zijn personages zijn gelijk bij de lezer af te dwingen.

Hermans’ nadrukkelijk gearticuleerde sympathieën en antipathieën waren hoe dan ook richting- en zelfs maatgevend voor ons geweest. X. zou dan wel blijk geven van een steeds sterkere belangstelling  voor oosterse en westerse mystiek, dat liet onverlet dat Hermans hem de weg naar Wittgenstein gewezen had. B. stond bekend als een geharnast marxist, maar Hermans bracht hem aan het twijfelen. En dat A., Y. en ik ons hadden gedistantieerd van het geloof van onze gereformeerde voorvaderen hadden we mede aan Hermans te danken.

De status van maître de conscience was iets dat Hermans alvast voor had op die andere twee, Reve en Mulisch; de een indrukwekkend als getuigend schrijver en tegelijk voorspelbaar als clown, de ander op papier een virtuoze slangenmens, maar in de publieke ruimte vaak een irritante kwast. Hermans mocht dan op zijn oude dag veel weg hebben van een oude mopperkont, een nar was hij nooit, en een charlatan al evenmin.     

Jaap Goedegebuure