In deze rubriek neemt Jaap Goedegebuure ons mee op een sentimentele reis langs zijn boekenkasten. Als hem bij een bepaalde titel een herinnering of een anekdote te binnen schiet, deelt hij die met ons.
Het Bureau
Onder veel van mijn leeftijdgenoten geniet de zevendelige romancyclus Het Bureau een enorme populariteit. Dat is vooral te danken aan de herkenbaarheid van de situaties die Voskuil zo trefzeker heeft neergezet. Je hoeft niet eens bij een universiteit of aanverwante wetenschapsinstelling te hebben gewerkt om in de lachspiegel van Het Bureau je eigen, hoogstpersoonlijke  ervaringen terug te zien – kennelijk zijn ze toch niet zo heel persoonlijk. Ambtenaren en kantoorpersoneel van commerciële bedrijven vergaat het net zo.
Toch heb je als academische habitué bij Voskuil een streepje voor als het om identificatiemogelijkheden gaat. Neem nu Maarten Voskuils collega Bart Asjes, een querulant van het zuiverste water. Na een eindeloos durende vergadering, die alsnog is afgesloten met een conclusie waar de meerderheid zich bij neerlegt, zal Bart klagen dat het proces niet democratisch is verlopen. Hij was namelijk tegen. Ik heb bij mijn oude vakgroep zo’n Bart Asjes van nabij meegemaakt, en wanneer ik ’s nachts niet kan slapen hoor ik nog altijd zijn gejamaar.
Dan zijn er de congressen waar je voor je fatsoen heen moet, maar waar je nooit wat van meeneemt, behalve een plastic naamplaatje en een stapel papier die zo de container in kan. Waarom volstaat men niet met toezending van de congresbundel? Hoef je tenminste niet te luisteren naar slecht Engels of een voordracht die niet alleen klinkt als ruisend gruis maar er ook naar smaakt.
Ook de horreur van de sociale interactie weet Voskuil zeer beeldend op te roepen. Ik voel me één met Maarten als hij beroepshalve onderweg is naar Boedapest en bij de overstap in Wenen op het station een paar andere congresgangers ontwaart. Vlug verbergt hij zich achter een pilaar, en zorgt ervoor dat hij niet in dezelfde coupé als zij terecht komt, dat spaart alvast een paar uren verveling en ergernis.
Net als Maarten Koning moest ik om professionele redenen ook wel eens op bezoek bij Vlaamse zusterinstellingen. Altijd heel gezellig, daar niet van, en bijzonder goed van eten en drinken, veel beter dan op onze thuisbasis, waar men de zuiderburen pleegt af te schepen met een slap kopje groentesoep, een smakeloze kroket en een bekertje taptemelk. Maar voortgang in het overleg tot nadere samenwerking boek je in Vlaanderen nooit, hoogstens heb je een vervolgafspraak in je agenda kunnen noteren. Rozig van de Duvel en de Westmalle stap je in Antwerpen, Gent of Leuven op de trein en spoort weer noordwaarts, terug naar je eigen bureau.
Jaap Goedegebuure