Tom Phijffer (1965) is naast advocaat te Amsterdam ook literator. Hij publiceerde 'Het gelijk van Multatuli. Het handelen van Eduard Douwes Dekker in rechtshistorisch perspectief' (Bas Lubberhuizen, 2000) en 'Het masker van Rob Nieuwenhuys. Reconstructie van een vergeten reis naar Indonesië' (Verloren, 2020). Onlangs verscheen zijn derde boek bij Uitgeverij Verloren, 'Vuur, vuur! Over het leven van Oost-Indisch ambtenaar Edouard Carolus (1807-1855)'.
de columns van Tom Phijffer:
recente columns:
gepubliceerd op 4 oktober 2021
Justitie wilde Multatuli met een rechtszaal eren….

Begin december 2020 zond de President van de Rechtbank Amsterdam, Christa Wiertz, een bijzondere brief aan het Multatuli Huis. Het was een aankondiging in verband met de opening, in het voorjaar, van het nieuwe gerechtsgebouw van de rechtbank aan de Parnassusweg te Amsterdam Zuid. Het gerechtsbestuur had besloten de zalen waar rechtzoekenden bijeenkomen en verdachten voorgeleid worden bijzondere namen te geven. Traditioneel worden zalen vernoemd naar voormalig presidenten, die doorgaans bij leven niet erg bekend waren. Er zijn uitzonderingen overigens, zoals Ben Asscher. In 1991 moest ik voor mijn beëdiging als advocaat een officieel bezoek aan hem afleggen. Asscher was toen al een beroemd man door vérstrekkende vonnissen in kort geding, die veelvuldig in de kranten besproken werden. Hij kende mijn vader en ontving mij hartelijk.

In het nieuwe gerechtsgebouw dat begin mei in gebruik werd genomen, zijn negentien zalen overeenkomstig de aankondiging van Christa Wiertz vernoemd naar “toonaangevende Nederlanders die een sterke band hadden met Amsterdam”. En het mocht “geen verrassing” zijn dat daarbij de naam van Multatuli voorbijkwam. Het was juist een grote verrassing. Door de Corona-crisis was het Multatuli-jaar voor een groot deel in het water gevallen. De boodschap zorgde voor een feestelijk randje aan een somber najaar en een (ook voor niet-Multatulianen) donkere winter. Elsbeth Etty, voorzitter van het Multatuli Huis en het Multatuli Genootschap had mij over de Multatuli-zaal ingelicht. Het was werkelijk fantastisch nieuws. Het leek wel een klein beetje eerherstel.

Recent sprak ik in de OBA voor het Multatuli Genootschap. De dag daarvoor besloot ik na een zitting op zoek te gaan naar de Multatuli-zaal. Daar had ik sinds de ingebruikname van het gebouw nog geen tijd voor gehad. Ik deed een vreselijke ontdekking. Ik was ontdaan. De dag daarop vertelde ik de verzamelde Multatulianen waarom.

De Rechtbank Amsterdam was tot 1991 net als het Gerechtshof, de hogere instantie, gevestigd in het majestueuze Paleis van Justitie aan de Prinsengracht, in een uit de zeventiende eeuw stammend gebouw dat was opgericht als aalmoezeniersweeshuis. Het werd na een grondige renovatie in 1836 in gebruik genomen als gerechtsgebouw. De rechtbank verhuisde in 1991 naar een nieuw gebouw aan de Parnassusweg. De raadsheren van het Gerechtshof (een genderneutraal woord!) verzetten zich tegen een verhuizing maar verlieten het statige pand uiteindelijk toch, in 2013. Daarvoor kregen zij echter een hypermodern nieuw paleis aan het IJ, met heel veel marmer. In 1991 sprak ik voor mijn beëdiging ook met de kantonrechter oudste in rang, Joan Gerretsen, kort voor zijn pensionering. Hij werd in mei 1958 geïnstalleerd, in een tijd dat advocaten nog vóór een zitting bij de rechter persoonlijk belet vroegen als zij van buiten het arrondissement kwamen, zodat ze in de rechtszaal geen vreemde meer voor de rechter waren. Toen ik kennis kwam maken met Gerretsen was dat al aan de Parnassusweg, waar eind jaren zeventig een nieuw Kantongerecht was neergezet. In 1991 werd de rechtbank daar als het ware tegen aan geplakt. Het Kantongerecht was bijna een eeuw lang aan het Kleine Gartmanplantsoen gevestigd geweest, in het gebouw waar sindsdien Theater De Balie zit. Ook kantonrechter Gerretsen was bekend, vooral in Hilversum. In 2010 schonk hij mij een bijzondere druk van de Max Havelaar. Hij liep toen tegen de negentig. Het gerechtsgebouw waar ik het meest kom, in Zuid, is nu vervangen door een gebouw dat er volgens billboards van de aannemer “voor de komende twintig jaar” neergezet is. Er worden geen paleizen meer gebouwd waar tot in de eeuwigheid recht wordt gesproken!

Op 24 april 1862 sprak Eduard Douwes Dekker voor het Gerechtshof te Amsterdam. Het was in het hoger beroep van de rechtszaak die hij voerde tegen Jacob van Lennep. Het ging over het kopyrecht van zijn in 1860 onder het pseudoniem Multatuli verschenen pamflet Max Havelaar. Najaar 1859 had Douwes Dekker de hulp ingeroepen van Jacob van Lennep, de bekende auteur. Maar deze maakte gemene zaak met de minister van koloniën Rochussen, bracht Douwes Dekker in de waan dat hij zich voor hem en zijn zaak zou inspannen, maakte hem met een truc het kopyrecht afhandig, en zorgde ervoor dat het werk bij een bevriende uitgever het licht zag, in twee delen, met alle plaats- en eigennamen en jaartallen er uit gehaald, waar alleen puntjes overbleven. Douwes Dekker voelde zich verraden. Met zijn klewang-wettende... “Ik héb u den Havelaar niet verkocht!” sprak Douwes Dekker in het gerechtsgebouw aan de Prinsengracht over de wijze waarop Jacob van Lennep hem de eigendom van zijn boek, hem de voortbrengselen van zijn geest, had ontfutseld. Maar Douwes Dekker verloor. De gewiekste Van Lennep, nota bene rijksadvocaat, wist natuurlijk héél goed dat hij Douwes Dekker gewoon als zaakgelastigde had kunnen vertegenwoordigen bij iedere uitgever. Maar hij bewoog Douwes Dekker bewust in plaats daarvan het kopyrecht af te staan. In het Paleis van Justitie liet Van Lennep zijn advocaat de raadsheren dan ook uitleggen dat hij bewust voor die constructie had gekozen. Dan hoefde hij Douwes Dekker geen rekening en verantwoording af te leggen. En zo kon hij schrappen wat hij wilde, wat hij in ’s lands belang achtte. In exact díe zittingzaal nu, waar Douwes Dekker sprak, de Grote Zaal op de eerste verdieping aan de Prinsengracht, werd ik op 9 april 1991 tijdens een plechtige zitting als advocaat en procureur bij het Gerechtshof te Amsterdam beëdigd.

Douwes Dekker, die over zijn geboortestad had gezegd: “Helaas! (...) ik ben ‘n Amsterdammer”, stond begin 1866 in die stad terecht. Hij had in de Salon des Variétés aan de Nes een luidruchtig persoon een oorvijg gegeven, en twee van diens vrienden een paar klappen in het gezicht. In plaats van te duelleren, waarop Douwes Dekker hoopte, deden de jongelui aangifte. Hij verscheen op de rechtbank maar het duurde hem te lang voor zijn zaak werd behandeld en ging weer weg. Bij verstek werd Douwes Dekker veroordeeld tot vijftien dagen arrest en tweemaal een boete van acht gulden. Vóór hij kennis nam van het vonnis had hij Nederland echter reeds voorgoed verlaten. Al in 1864 had hij plannen gemaakt in Duitsland te gaan wonen. Hij zou zijn straf nimmer uitzitten. Hij zou nog wel tussen 1878 en 1881 voor lezingentournees naar Nederland reizen.

Op 28 mei 2010, in het jaar dat 150 jaar Max Havelaar werd gevierd, zat ik sinds enige tijd weer eens in de Grote Zaal aan de Prinsengracht, maar nu voor het eerst zonder toga. Het eerste exemplaar van de auteursrechtelijke studie Ik heb u den Havelaar niet verkocht werd er feestelijk ten doop gehouden, in dezelfde zaal waar Douwes Dekker tegen Jacob van Lennep had gepleit. Die zaal zat vol met belangstellenden die er anders nooit kwamen. Mijn gedachten dwaalden af naar de dag van mijn beëdiging in 1991. Van Multatuli wist ik toen nog niet veel. Dat zou veranderen. Was dat zo voorbestemd? Ik keek rond in de zaal. Het was warm. De ramen die tot hoog aan het plafond reikten stonden open. Het was de enige wijze van ventilatie. Gelukkig stond er een stevig windje. De lange vitrages ruisten. Het was alsof de geest van Multatuli door de Grote Zaal waaide....

En dan heeft Multatuli, de beroemde, vooraanstaande, toonaangevende Nederlander, die zijn vaderland de rug toekeerde omdat hij er naar eigen zeggen niet begrepen werd, thans zijn eigen rechtszaal. De man die zich er zijn hele leven over had beklaagd dat Havelaar geen Recht was gedaan, schreef aan het eind van dat leven in brieven aan vrienden en kennissen dat de Javaan nog steeds werd uitgebuit en Lebak een woestenij was.....

Ik ging dus op zoek naar de Multatuli-zaal. Het streepje staat er niet tussen trouwens, waardoor het een raar woord wordt. Ik had de Afdeling Voorlichting gevraagd of het mogelijk was op de gang een foto van de zaal met het naambord te maken. Dat mocht, een selfie ook, maar bij hoge uitzondering en niet voor publicatie. Binnen fotograferen mocht al helemaal niet, en dat was niet omdat er een zitting gaande was. Ik nam diverse roltrappen. Ik speurde de verdiepingen af, al had men mij gezegd dat ik op de derde verdieping moest zijn. Het gebouw heeft onder meer een Amsterdamzaal, een Amstelzaal en een Cruijffzaal. Elf oud-presidenten ‘hebben’ een zaal, waaronder Asscher. Er is een Rembrandtzaal, en een Spinozazaal. Ook werd een zaal vernoemd naar Anne Frank. Die zalen hebben trouwens geen ramen meer zoals vroeger. De gevels zijn wel een en al glas. De gang op de derde verdieping aan de achterzijde van het gebouw was leeg. Er was niemand. Balie K was niet bemand. Ik had onopgemerkt de deur van de Multatuli-zaal kunnen openen, maar deed het niet. Die zalen lijken toch allemaal op elkaar. Ik kwam net uit een enerverende zitting, een verdieping lager. Ik ging dus op een bankje zitten voor de zaal en kwam tot rust, tot mijn oog viel op de naam van de zaal ter linkerzijde van de Multatuli-zaal. Ik was er eerst straal voorbijgelopen....., aan de Jacob van Lennep-zaal!