Tom Phijffer (1965) is naast advocaat te Amsterdam ook literator. Hij publiceerde 'Het gelijk van Multatuli. Het handelen van Eduard Douwes Dekker in rechtshistorisch perspectief' (Bas Lubberhuizen, 2000) en 'Het masker van Rob Nieuwenhuys. Reconstructie van een vergeten reis naar Indonesië' (Verloren, 2020). Onlangs verscheen zijn derde boek bij Uitgeverij Verloren, 'Vuur, vuur! Over het leven van Oost-Indisch ambtenaar Edouard Carolus (1807-1855)'.
de columns van Tom Phijffer:
recente columns:
gepubliceerd op 3 september 2021
Carbonpapier, en andere verdwenen woorden

Woorden die verdwenen zijn uit ons dagelijks taalgebruik. Je komt ze af en toe tegen óf je wordt eraan herinnerd. Maar je hoort ze nooit meer. Woorden die geen betekenis meer lijken te hebben, omdat ze niet meer nodig zijn. Die vergeten zijn ook.

“Beria, het carbonpapier is op!”, hoorde ik mijn moeder ooit roepen. Zij tikte vroeger voor mijn vader brieven en processtukken als de secretaresse ziek was of op vakantie. Ik was nog klein. Als ik vroeg wat carbonpapier was (ik kende alleen nog maar wc-papier), kreeg ik te horen dat het kopieerpapier was. Mijn vader, zijn roepnaam was Beer, had als advocaat kantoor aan huis. Dat was in de jaren zestig heel normaal. Wij woonden aan een singel in een groot rijtjeshuis. Tussen ons huis en de singel lag een ventweg en een brede strook gras. Ventweg. Dat is ook zo’n verdwenen woord. Daarover een ander keer. Later, veel later, las ik over Beria. Hij was het hoofd van de Russische geheime dienst geweest, onder Joseph Stalin. Op de Yalta-conferentie, begin 1945, werd Lavrenti Beria door Stalin gekscherend “onze Himmler” genoemd. Wanneer mijn moeder iets van mijn vader wilde, riep ze “Beria”, soms ook liefkozend. Eind jaren zestig wilde ze op een gegeven moment carbonpapier. Het was maar goed dat ik niet vroeg waarom ze mijn vader Beria noemde. Dat was (en is nog steeds) moeilijker uit te leggen.

Carbonpapier was niet het kopieerpapier zoals we dat nu kennen en in de printer of copier stoppen, maar dun glanzend glad papier aan de ene kant, met een laag carbon aan de andere kant bedekt. In de schrijfmachine, waarmee je niet schreef maar waarop je tikte, stopte je twee vellen papier met daartussen een vel carbonpapier met de gladde kant tegen de onderkant van het eerste vel, het vel waarop het origineel van de brief getikt werd, en het carbon tegen het onderliggende vel. De doorslag zorgde ervoor dat je maar één keer hoefde te typen maar meteen een kopie had van je brief of stuk. Dat was dan het onderliggende vel. Op het kantoor van mijn vader waren meerdere kleuren papier nodig voor de praktijk: een brief aan de rechtbank op het blanco origineel; de kopie voor de cliënt lichtblauw; een kopie voor de advocaat van de wederpartij geel en een roze kopie voor het eigen dossier. Het kunnen ook andere kleuren geweest zijn. Dat weet ik niet meer. Het gekleurd papier was vaak wat dunner dan het kantoorpapier. Dat drukte makkelijker door. Maar, en dat begreep ik later pas: zwaar papier betekende ook prestige in de buitenwereld.

Een secretaresse moest accuraat zijn, dat wil zeggen dat ze niet veel tikfouten mocht maken. Brieven en stukken werden woord voor woord gedicteerd, letterlijk. De secretaresse maakte in steno aantekeningen in een notitieboekje. Op een gegeven moment echter, wanneer exact weet ik niet meer, kwam het dicteerapparaat van Philips. Een wonderlijk apparaat.

Voor een brief aan de rechtbank had de secretaresse naast het kantoorpapier drie vellen carbonpapier nodig en voldoende gekleurd papier. Indien ze bijzonder veel fouten had gemaakt moest de brief over. Voor de correctie had je een brievenboek. Mijn vader keek in dat boek de brieven van de dag na, op een zodanig tijdstip dat ze nog dezelfde dag met de post de deur uit konden. Er werd nog wel eens met de hand gecorrigeerd. Dan hoefde niet alles over. Dat kun je je vandaag de dag niet meer voorstellen. Een velletje carbonpapier werd vervangen als het niet meer voldoende ‘inkt’ afgaf om nog leesbare kopieën te krijgen.

Op kantoor stond ook een héle rare schrijfmachine, de telex, waar geen secretaresse achter zat maar waar toch via een kabeltje uit de muur brieven uit kwamen. Dát was nog eens futuristisch!

Ik zag in de loop der jaren een hoop secretaresses komen en gaan. Er werden heel wat brieven en stukken verprutst. Daaraan was ook mijn vader wel schuldig geweest, hoorde ik later van hem. Dan was hij een argument vergeten of toch niet met een brief tevreden. Het dreef de secretaresse tot razernij. De onbruikbare blaadjes vol fouten of met te weinig argumenten, in veelvoud en vele kleuren dus, kwamen in een legkast terecht op een stapel, met daarnaast het oude carbonpapier. De mislukte doorslagen werden als kladpapier gebruikt, maar er stonden natuurlijk onder beroepsgeheim vallende teksten op. Mijn vader nu had een wat oudere, goedige, boekhouder. De man heette Dollee. Voor de schoolvakanties maakte hij voor de kinderen (ook voor mijn broer en zussen) altijd schetsblokken van het oude gekleurde papier vol tikfouten. Wat er op de achterkant stond begrepen we niet. Dat deerde ons niet: het was altijd een feest wanneer meneer Dollee ons zijn kleurboeken overhandigde.

De onderzoeker komt tot de dag van vandaag doorslagen veelvuldig in de archieven tegen. Als ik zulk papier in handen heb moet ik altijd direct aan het carbonpapier denken dat nodig was om de doorslagen te maken die de archieven vullen. Dat carbonpapier is verdwenen, letterlijk ook, en de getypte tekst is gebleven. De doorslagen zijn de stille getuigen van een voorbije tijd. En toch, toch is carbonpapier nog te koop. Alleen tikt niemand nog brieven op een schrijfmachine. Secretaresses heeft niemand meer nodig.

Toen ik begin 1991 op een kantoor kwam te werken, typte ik mijn eigen brieven op een IBM-computer. Je zette de tekst op een floppy. Mijn baas vond dat maar niets. Hij was ervan overtuigd dat alleen een gedictéérde brief een goede brief kon zijn. Ik was eigenwijs en luisterde niet. De telex was ondertussen vervangen door de telefax. Het zijn vergeten woorden voor de toekomst.

Denk ik aan mijn jeugd en mijn ouderlijk huis aan de singel, dan zie ik meneer Dollee met een dik schetsblok met gekleurd papier in de hand voor me staan. Die blokken, die ik telkens weer met glunderende ogen van hem in ontvangst moet hebben genomen, kreeg ik dankzij het carbonpapier en de typefouten van de secretaresses. En zo kan een verdwenen woord tóch nog betekenis hebben, als herinnering.

Mijn jeugd in vergeten woorden. Het verleden is ermee gevuld.